Vorig jaar begon het Inktober avontuur van Oude Sam met een wolk die een enveloppe kwam brengen waardoor Oude Sam en Josefien in slaap vielen. Ze werden vervolgens wakker op het wolkenschip van Koningin Hartenspin. De hulp van Oude Sam was nodig om de Wolkenwereld te redden van een groot gevaar. Een heel avontuur volgde met Pedro Pad en zijn moeder, Odette Oehoe en Wasam de witte wolkenkater en tegenhanger van Oude Sam in de Wolkenwereld.
Het meest gedenkwaardige aan het hele avontuur was wel hun ontmoeting met Kapitein Ebeling en zijn waterheksen. Samen redden ze de Wolkenwereld en verhaal eindigde zoals gewoonlijk met een heel groot feest. Dit keer met heel veel kletskokkels met heksenkaas wat nog niet eens zo vies bleek te smaken, aldus Josefien.
Na het feest slapen Oude Sam en Josefien in het wolkenkasteel. De drakenboot van Kapitein Ebeling ligt aangemeerd voor de deur. De volgende ochtend bij het ontbijt kondigen Oude Sam en Josefien aan dat ze verder willen reizen.
‘Waar willen jullie heen?’, vraagt Koningin Hartenspin.
‘We waren onderweg naar Het Bos van Oude Sam‘, zegt Josefien.
‘Ja,’ zegt Oude Sam, ‘en daar wil ik nog steeds heen. Ik wil wel weer eens een nachtje in mijn eigen boom slapen.’
‘Hoe komen we weer in onze eigen wereld?’, vraagt Josefien.
‘Ik breng jullie wel met mijn drakenboot’, zegt Kapitein Ebeling die net komt aangestapt. Fris gewassen, met zijn haar alle kanten op en met een grote mok kletskoffie in zijn hand blijft hij bij het tweetal staan.
‘Dat is lief’, zegt Josefien terwijl ze plaats maakt aan de ontbijttafel maar kapitein Ebeling schudt zijn hoofd.
‘We vertrekken over een kwartier, anders missen we het springtij’, zegt hij, ‘dus kom snel mee naar de boot.’
Oude Sam en Josefien springen van tafel en nemen snel afscheid van iedereen. Oude Sam en Josefien volgen Kapitein Ebeling die behendig aan boord springt en het tweetal voorgaat naar hun hut.
‘Jullie slapen in de hut van de Meesterverteller,’ zegt hij, ‘die is er nu toch niet.’
‘Waar is hij dan?’, vraagt Josefien.
‘Ergens avonturen aan het beleven zodat hij daar straks weer over kan vertellen’, zegt Kapitein Ebeling, ‘maar ik ga nu weer aan dek want we vertrekken zo. Kijk maar even rustig rond en dan zie ik jullie zo boven wel.’
Kapitein Ebeling beent de hut uit. Oude Sam en Josefien horen allemaal voor hun onbekende geluiden van het dek komen. Dan klinkt er opeens in de hut een geluid. Het lijkt wel van het bovenste bed te komen. Oude Sam en Josefien gaan voorzichtig kijken en zien iets bewegen onder een deken.
‘Wat is dat?’, zegt Josefien terwijl ze Oude Sam met grote ogen aankijkt.
‘Ik heb geen idee’, zegt Oude Sam, ‘maar er is maar één manier om daar achter te komen’.
Josefien verschuilt zich achter Oude Sam terwijl hij zijn poot uitsteekt en het bed openslaat.
‘Help’, roept de rugzak die daar ligt, ‘niet springen, jullie zijn in gevaar, ze hebben mij ontvoerd.’
Oude Sam en Josefien zijn aan boord gegaan van De Ronde Walvis, de drakenboot van Kapitein Ebeling. Hij heeft beloofd hen terug te brengen naar hun eigen wereld, zodat ze weer verder kunnen reizen naar Het Bos van Oude Sam. In hun hut blijkt een rugzak onder de deken te liggen. Een rugzak die beweegt en om hulp roept. Ze zijn in gevaar en er is iemand ontvoert.
‘Wat is dit nu weer?’, roept Josefien uit.
‘Ik heb geen idee’, zegt Oude Sam.
‘Wie is er ontvoerd?’, vraagt Josefien aan de rugzak.
Maar die beweegt niet meer en maakt geen enkel geluid.
‘Hebben we ons dit verbeeld?’, vraagt Oude Sam.
‘Nee,’ zegt Josefien, ‘ik weet zeker dat de rugzak bewoog en riep dat we in gevaar zijn en iets over springen riep.’
‘Dan gaan we naar Kapitein Ebeling,’ zegt Oude Sam, ‘die weet vast wel van wie deze rugzak is.’
Eenmaal aan dek staan Oude Sam en Josefien een beetje verloren rond te kijken. Het is een bedrijvigheid van jewelste. Het is bijna springtij en de hele bemanning werkt mee om het schip klaar te maken voor de grote sprong.
‘Hijs het grootzeil’, buldert Kapitein Ebeling.
De Drakenmeester rent naar voren, op de voet gevolgd door de waterheksen, die onderweg naar de mast de bandjes rond het zeil lostrekken. Dat valt naar beneden en dat is het teken voor de Drakenmeester om aan de lijnen te gaan hangen waarmee het zeil wordt gehesen.
‘Dat kan sneller’, kakelen de Waterheksen en ze vliegen met het zeil omhoog.
‘Keurig, heksenkaasjes van me,’ roept Kapitein Ebeling, ‘Drakenmeester, zet vast dat zeil en hijs de fok.’
Iedereen vliegt nog verder naar voren. Oude Sam en Josefien kijken met open mond toe. Ze vergeten helemaal dat ze de kapitein wilde vertellen wat er in de hut is gebeurd.
‘Houd je vast,’ buldert Kapitein Ebeling, ‘het springtij is daar, we gaan springen.’
Iedereen houdt zich stevig vast aan het eerste de beste onderdeel van het schip dat ze tegenkomen. De Drakenmeester omklemt de mast en de Waterheksen klampen zich aan hem vast. Kapitein Ebeling staat stevig aan het roer. Oude Sam en Josefien pakken gauw de reling vast. De drakenboot laat zich meevoeren op het springtij en gaat steeds sneller en sneller. Tot het met een grote aanloop door een cirkel van licht springt.
‘Wauw,’ roept Oude Sam, ‘zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Wat een gek gevoel.’
‘Dat is ook niet hoe het hoort te voelen,’ roept Kapitein Ebeling, ‘en we zijn niet waar we horen te zijn. Drakenmeester, pak het kompas. We moeten als de wiedeweerga ontdekken waar we geland zijn.’
Oude Sam en Josefien hebben voor het eerst meegemaakt hoe een boot via het springtij naar andere plekken kan reizen. Maar er is iets niet goed gegaan. Ze zijn niet waar ze horen te zijn volgens Kapitein Ebeling. Het hele schip is in rep en roer en de Drakenmeester moet zijn kompas pakken om te kijken waar ze dan wel zijn.
Oude Sam en Josefien hebben nog helemaal geen tijd gehad om te vertellen over der rugzak die aantroffen in hun hut. Een rugzak die om hulp riep en aankondigde dat ze in groot gevaar zijn. En die vertelde dat er iemand ontvoerd was.
‘De rugzak riep ook iets over springen’, zegt Josefien tegen Oude Sam.
‘Over welke rugzak hebben jullie het?’, vraagt Kapitein Ebeling die overal oren heeft aan dek van de drakenboot.
‘De rugzak die bij ons in de hut op het bovenste bed lag’, zegt Josefien.
‘Dat is gek,’ zegt Kapitein Ebeling, ‘ik dacht dat de Meesterverteller alles had meegenomen toen hij op reis ging.’
‘Het is sowieso gek dat hij vertrokken is zonder iets te zeggen’, zegt Klask, de opperheks van de waterheksen.
‘Ja,’ zegt Sasun, ‘hij heeft niet eens een fles met heksengoud meegenomen.’
‘Dan is het helemaal vreemd,’ zegt Kapitein Ebeling, ‘kunnen jullie die rugzak aan dek brengen? Daar hebben we meer ruimte dan met zijn allen in jullie hut.’
Oude Sam en Josefien dalen weer af naar de kajuit. In de hut aangekomen klimt Oude Sam op het bovenste bed en laat de rugzak behoedzaam op de grond zakken. Samen nemen ze de rugzak mee naar het dek.
‘Heksenkaasjes, kijken jullie eens wat er in die rugzak zit’, zegt Kapitein Ebeling terwijl hij het roer stevig vasthoudt.
De waterheksen leggen de rugzak op één van de banken.
‘Ja,’ zegt Klask, ‘het is de rugzak van de Meesterverteller.’
Voorzichtig maakt ze de klep los en slaat de rugzak open.
‘Help, haal me eruit’, klinkt het opeens vanuit de rugzak.
Iedereen staat verstijfd van schrik. Een stem in een rugzak, hoe kan dat.
‘Ik herken die stem’, zegt de Drakenmeester en steekt zijn hand in de rugzak. Een andere hand pakt zijn hand vast en beetje voor beetje trekt de Drakenmeester nog een waterheks uit de rugzak.
‘Najar, daar ben je weer,’ jubelen de andere waterheksen, ‘we waren je al kwijt, waar was je toch?’
‘Ik was bezig met de kastjes in de hut van de Meesterverteller en opeens was ik weg. En nu ben ik er weer!’
‘Hoe kom je in de rugzak van de Meesterverteller terecht,’ zegt Oude Sam, ‘en zit er nog meer in?’
‘Goede vraag’, zegt de Drakenmeester en hij duikt nog een keer in de rugzak. Tot ieders verbazing komt er nog iets uit. Het zijn de laarzen van de Meesterverteller. Wat doen die daar en waar is de Meesterverteller?
Oude Sam en Josefien zijn aan boord van het schip van Kapitein Ebeling. Een schip dat door het springtij is meegenomen naar een onbekende bestemming. Ze vertellen de kapitein dat de rugzak die zij in hun hut vonden iets riep over niet springen. Ze halen de rugzak aan boord en de Drakenmeester haalt de vermiste waterheks Najar eruit. Plus de laarzen van de Meesterverteller. Het is een mysterie hoe die wel in de rugzak zitten en de Meesterverteller niet.
‘Waar is de Meesterverteller gebleven?’, vraagt Josefien.
‘Dat is echt raadsel,’ zegt Klask, de opperheks, ‘maar de vraag is ook hoe jij in die rugzak terechtkwam, Najar.’
‘Ja, Najar, vertel eens even’, roepen de andere waterheksen in koor.
‘Ik was bezig met de kastjes in de hut van de Meesterverteller’, zegt Najar.
Klask ziet Oude Sam en Josefien een beetje vreemd kijken.
‘Jullie vragen je vast af waarom een waterheks bezig is met kastjes’, zegt ze.
Oude Sam en Josefien knikken. Het is ook wel een beetje raar om in de kastjes van een ander te snuffelen.
‘Najar is de waterheks van de kastjes,’ vertelt Klask, ‘zij heeft het vermogen om heel veel dingen in een kastje te krijgen. Een ander lukt dat niet maar met haar magie kan ze echt alles opruimen.’
‘En kwijtmaken’, hikt de Drakenmeester. Hij moet overduidelijk denken aan iets grappigs denken.
‘Ze heeft laatst zelfs de opbrengst van zeven moestuinen in een kastje gekregen’, legt Lien de waterheks uit.
‘Heb je misschien per ongeluk de Meesterverteller in een kastje opgeborgen?’, vraagt Sasun, de andere waterheks.
‘Nee, natuurlijk niet,’ zegt Najar, ‘ik weet echt wat ik doe als ik met kastjes bezig ben.’
‘Vast wel,’ zegt Josefien, ‘maar je kan toch een vergissing maken. Een ongeluk zit soms in een klein hoekje.’
‘Of in een klein kastje’, hikt de Drakenmeester.
‘Hou op jij’, zegt Najar, ‘had je je groene pyjama maar zelf moeten opruimen en niet tussen het eten laten liggen.’
‘Vonden wij wel leuk hoor’, zeggen Lien en Sasun in koor.
‘Heksenkaasjes, hou eens op,’ roept Kapitein Ebeling, ‘Drakenmeester, heb je nu al gekeken waar we zijn?’
De Drakenmeester haalt gauw zijn kompas weer tevoorschijn en tuurt over het water naar de horizon. Iedereen kijkt ingespannen met hem mee. In de verste verte valt er helemaal niets te zien. Alleen maar water en water.
‘Mm,’ zegt hij, ‘ik krijg hele vreemde coördinaten door. Ik denk niet dat dit heel goed nieuws is.’
Hij pakt de kaart erbij en wijst aan waar ze zijn. ‘Nee,’ roept iedereen uit, ‘niet de Exotische Eestzee.’
De Drakenboot en haar bemanning blijken in de Exotische Eestzee terecht te zijn gekomen. Daar heeft het springtij ze mee naartoe gevoerd. Iedereen aan boord reageert geschrokken op het nieuws van de Drakenmeester. Oude Sam en Josefien vallen van de ene verbazing in de andere. Eerst de ontmoeting met Najar, de waterheks van de kastjes en nu zijn ze ook nog eens op een plek terecht gekomen waar iedereen van schrikt.
‘Wat is er mis met de Exotische Eestzee?’, vraagt Josefien.
‘Daar verdwijnen dingen’, zegt Lien, terwijl ze Najar aankijkt.
‘Dan moet je mij niet aankijken,’ zegt Najar, ‘ik ben van de kastjes, niet van dingen die in de Eestzee verdwijnen.’
‘Maar wat verdwijnt er dan in de Eestzee?‘, zegt Oude Sam.
‘Ga allemaal eens even zitten,’ zegt Kapitein Ebeling, ‘dan zal ik vertellen wat ik weet.’
‘Kunnen we dat niet in de kajuit doen?’, vraagt Lien, ‘dan kan ik meteen koffie en thee zetten.’
‘Jaaaaa,’ roept Sasun, ‘we hebben vast nog wel ergens stroopkoeken aan boord.’
‘Die weet ik wel te vinden’, zegt Najar en ze stommelt naar beneden en duikt meteen een kastje in.
Ook de rest daalt af naar de kajuit en zoekt een plekje.
Kapitein Ebeling schraapt zijn keel en begint te vertellen.
‘Op de Exotische Eestzee verdwijnt soms, op sommige stukken, het water. Schepen lopen daar aan de grond. Dat is het werk van de Kwelgeesten. Die komen vervolgens aan boord en laten dingen verdwijnen. Maar niet alleen dingen zoals voorraad of scheepgerei, soms verdwijnt ook de bemanning. Of een deel van de bemanning.’
‘Is dat dan niet wat er met de Meesterverteller is gebeurd?’, vraagt Josefien.
‘Dat zou zomaar kunnen’, zegt Kapitein Ebeling.
‘Maar de Meesterverteller is al een tijdje verdwenen,’ zegt Klask, ‘al lang voordat we op de Eestzee waren.’
‘Dat klopt,’ zegt Kapitein Ebeling, ‘ik heb het vermoeden dat we al een tijdje een kwelgeest aan boord hebben. Die is vast ergens een keer aan boord geklauterd.’
‘Oh,’ zegt Najar, ‘dat verklaart wel waarom het zo’n chaos was in mijn kastjes. Alles lag continue overhoop. En ik kon sommige dingen ook echt niet meer vinden.’
‘Mm,’ zegt Klask, ‘ik vraag me nu ook af waarom sommige van onze bemanningsleden niet meer zijn teruggekeerd. Misschien is dat ook wel het werk van de kwelgeesten.’
In de verte klinkt opeens een bulderend geluid. Het komt van buiten. Kapitein Ebeling springt op.
‘Pak de verrekijker, Drakenmeester, ‘als het is wat ik denk dat het is, hebben we zo een groot probleem.’
Oude Sam en Josefien zijn aan boord van de Drakenboot van Kapitein Ebeling. Het schip is op de Exotische Eestzee belandt. Daar verdwijnen dingen en bemanningen van schepen. Dat is het werk van de Kwelgeesten. Misschien hebben zij ook de Meesterverteller en nog meer bemanningsleden laten verdwijnen. Als opeens een bulderend geluid in de verte klinkt, roept Kapitein Ebeling de Drakenmeester om de verrekijker te pakken. Als het namelijk is wat de kapitein denkt dat het is, komt iets heel bijzonders hun kant op.
De Drakenmeester draait zich om van zijn plekje op de bank en wil de verrekijker pakken die daar hoort te liggen. Maar die ligt er niet.
‘Najar, waar heb je de verrekijker gelaten?’, roept hij uit.
‘Ik heb de verrekijker helemaal nergens gelaten’, zegt Najar, ‘dat zijn scheepsspullen. Die ruim ik niet op. Bovendien heb je ‘m gewoon om je nek hangen.’
Beteuterd kijkt de Drakenmeester naar beneden en ziet de verrekijker op zijn buik hangen.
‘Sorry, Najar’, zegt hij.
‘Ik maak niet alles kwijt’, moppert Najar nog een beetje na terwijl iedereen weer aan dek klimt.
‘Waar moet ik kijken?, vraagt de Drakenmeester.
‘Daar,’ zegt Kapitein Ebeling en hij wijst naar een donker iets in de verte.
De Drakenmeester pakt de verrekijker en zoekt de horizon af tot hij het gevonden heeft.
‘Het lijkt wel een wolk,’ zegt hij, ‘maar dat is het niet. Ik weet alleen niet wat het wel is.’
‘Geef mij dat ding eens’, zegt Kapitein Ebeling.
Hij pakt de verrekijker aan en zet hem voor zijn ogen.
‘Dat is zeker geen wolk,’ zegt hij, ‘het is een zwerm van allerlei vreemde wezens en het komt op ons af.’
De zwerm is inderdaad van richting veranderd en komt nu op de drakenboot af. Naarmate ze dichterbij komen, worden de vreemde wezen steeds beter zichtbaar. De adem van de waterheksen stokt in hun keel.
‘Oh nee’, roepen ze in koor uit.
‘Wat oh nee?,’ roept Josefien uit, ‘wie zijn dat?’
‘Het is een zwerm kwelgeesten en ze zijn op trektocht door de Eestzee,’ roept Klask, de opperheks. De paniek klinkt door in haar stem en de andere waterheksen springen op en neer.
‘Heksenkaasje, we moeten als de wiedeweerga hier weg’, buldert Kapitein Ebeling.
Maar het is te laat. De zwerm met kwelgeesten versneld en komt bulderend geraas op onze groep vrienden af.
Oude Sam en Josefien zijn aan bood van de Drakenboot van Kapitein Ebeling. Ze zijn via het springtij in de Exotische Eestzee terecht gekomen. Dat is al slecht nieuws, want in de Eestzee verdwijnen dingen. En mensen. Maar de paniek aan boord wordt steeds groter. Er komt een zwerm kwelgeesten met bulderend geraas hun kant op. Kapitein Ebeling probeert nog om als de wiedeweerga weg te komen maar het is te laat.
‘Wat gaat er gebeuren?’, roept Oude Sam.
‘Ik heb geen idee’, roept Kapitein Ebeling.
‘Ik wel,’ roept Klask, de opperheks van de waterheksen, ‘pak vast wat je vastpakken kunt, het gaat er zo wild aan toe.’
Klask heeft gelijk. Iedereen is maar net op tijd met het vastpakken van wat er vast te pakken valt. Kapitein Ebeling en de Drakenmeester klampen zich aan het roer vast. De waterheksen op hun beurt pakken hun weer vast. Hoe groot de paniek ook is, waterheksen willen altijd zo dicht mogelijk bij hun kapitein en drakenmeester blijven. Dat vinden Oude Sam en Josefien ook geen slecht idee en ze slaan hun staarten om het zestal heen.
Met een bulderend geraas werkt de zwem met kwelgeesten zich om de boot heen. Het is een vreemde gewaarwording. Op het moment dat de zwem zich helemaal om hun heen bevindt, valt al het geluid weg. Onze groep vrienden lijkt wel in een vorm van houvastloosheid te zitten. Ze houden zich vast en tegelijkertijd is er niets mee om aan vast te houden.
‘Wauw,’ roept Josefien, ‘dit is bijzonder.’
Het is zo’n vreemde gewaarwording, dat Oude Sam duizelig wordt. Hij rolt met zijn ogen en valt tegen de groep aan.
‘Houdt hem vast,’ roept Josefien, ‘Oude Sam krijgt een visioen.’
De waterheksen slaan hun armen om Oude Sam en Josefien heen. Het lijf van Oude Sam is helemaal slap. De anderen houden hem vast. Dan klinkt het bulderende geraas van de zwerm weer als de laatste kwelgeesten rondom het schip verder trekken. De drakenboot maakt een duikvlucht naar beneden en valt met een plof op de grond. Van schrik valt iedereen met een plof op het dek. Daar zitten ze dan. Op de Drakenboot waar zojuist een hele zwerm kwelgeesten langs is gereisd.
‘Wat is hier gebeurd?’, roept Kapitein Ebeling terwijl hij overeind krabbelt en een blik over de reling werpt.
‘Ik denk dat we aan de grond zijn gelopen’, roept de Drakenmeester.
‘Je hebt helemaal gelijk,’ zegt Kapitein Ebeling, ‘we liggen hier hoog en droog en gaan voorlopig nergens meer heen.’
De rest van de bemanning kruipt ook overeind terwijl Josefien bij Oude Sam blijft zitten.
‘Ik hoop dat Oude Sam snel wakker wordt,’ zegt Josefien, ‘dat kan hij vertellen wat hij gezien heeft in zijn visioen.’
Op dat moment slaat Oude Sam zijn ogen op.
‘Waar is mijn paspoort?’, vraagt hij, ‘ik moet op reis.’
Een zwerm kwelgeesten heeft met bulderend geraas al het water rondom de Drakenboot van Kapitein Ebeling meegenomen. In de stilte van de storm krijgt Oude Sam een visioen. Als hij zijn ogen weer openslaat, zit Josefien naast hem. De Drakenboot ligt op de bodem van de Eestzee en iedereen moet even bijkomen van die zware val. Het eerste wat Oude Sam doet is vragen om zijn paspoort. Hij moet op reis. Iedereen kijkt Oude Sam met open mond aan.
‘Een paspoort?,’ zegt Josefien, ‘we hebben toch helemaal geen paspoort.’
‘Klopt,’ zegt Oude Sam, ‘maar met de reis die we nu gaan maken, hebben we die wel nodig. Het is een speciaal paspoort. Het laat de route zien die we moeten afleggen.’
Oude Sam kijkt iedereen aan.
‘Waar is de rugzak van De Meesterverteller?, vraagt hij.
‘Hier’, zegt Najar en ze tovert de rugzak tevoorschijn uit een kastje aan dek.
Oude Sam pakt de rugzak aan en legt deze op één van de banken aan dek. Aan de voorkant van de rugzak zit een grote flap met daarop een klein zakje.
‘Daar zit het paspoort in’, zegt Oude Sam.
‘Dat kan niet,’ zegt de Drakenmeester, ‘dat zakje zit dicht. Dat heb ik net zelf gevoeld toen ik de rugzak onderzocht.’
‘Oh,’ zegt Josefien, ‘maar Oude Sam heeft magische krachten. Die haalt wel vaker dingen uit zakjes waar niemand anders bij kan.’
Oude Sam brengt zijn poot naar het zakje. Als vanzelf glijdt deze naar binnen. Als hij zijn poot er weer uithaalt, heeft hij een paspoort in een mooie leren kaft vast.
‘Hierin staat de route die we moeten afleggen’, zegt Oude Sam.
‘Hoe weet je dat?’, vraagt de Drakenmeester.
‘Dat heeft de Meesterverteller verteld in mijn visioen,’ zegt Oude Sam, ‘in dit paspoort staat het vertrekpunt en het begin van de route die Josefien en ik moeten afleggen. Pas als we op pad zijn, wordt de volgende stap in de route zichtbaar.’
‘Hoor ik nu goed dat wij niet meegaan’, zegt Kapitein Ebeling.
‘Dat klopt,’ zegt Oude Sam, ‘jullie moeten bij de Drakenboot blijven. Waarom weet ik ook niet, maar dat was de opdracht van de Meesterverteller. En we moeten zijn rugzak met zijn laarzen meenemen.’
Iedereen zwijgt even na deze woorden. Dan nemen Oude Sam en Josefien afscheid van iedereen en gaan op pad. De rugzak op de rug van Oude Sam. De bemanning van de Drakenboot blijft kijken tot de twee zwarte katten, die langs de rand van Eestzee wandelen, uit hun zicht verdwenen zijn. Onderweg naar een avontuur met onbekende bestemming. Wat staat dit bijzondere tweetal nog te wachten.
Oude Sam en Josefien hebben afscheid genomen van de bemanning van de Drakenboot. In zijn visioen heeft Oude Sam de Meesterverteller ontmoet. Die vertelde hem dat hij en Josefien met zijn tweeën op pad moesten. De route die ze moeten afleggen, staat in een paspoort dat uit een geheim zakje in zijn rugzak kwam. Een zakje dat alleen Oude Sam kon openmaken met zijn magische krachten. Het tweetal wandelt nu langs de rand van de Eestzee naar een onbekende bestemming. Bij elk stapje dat ze afleggen, wordt een nieuw stapje zichtbaar. Langzaam ontvouwt zich zo de route.
‘Heb je enig idee waar we heen moeten?’, vraagt Josefien aan Oude Sam.
‘Nee,’ zegt Oude Sam, ‘het enige wat ik wel weet, is dat we wel een paar dagen moeten reizen.’
‘Na al dat gereis op schepen, ben ik bijna vergeten hoe lekker het is om te wandelen’, zegt Josefien.
‘Ja,’ zegt Oude Sam, ‘inderdaad. Al die wolken en dat water zijn best fijn, maar een beetje vaste grond onder mijn voeten is nog fijner.’
Oude Sam en Josefien blijven geruime tijd langs de Eestzee wandelen. Af en toe kijken ze in het paspoort om te zien of ze nog op de goede weg zijn.
‘We komen zo bij het einde van de Eestzee’, zegt Josefien na hun laatste check.
‘Klopt,’ zegt Oude Sam, ‘ik ben wel benieuwd welke kant we zo op moeten.’
‘Dat is gek,’ zegt Josefien, ‘het lijkt wel alsof hier iets is.’
Ze wijst op de kaart in het paspoort. Er is een pijl verschenen die iets aanwijst op hun route. Naarmate ze dichter bij het punt op de kaart komen, begint de pijl heen en weer te bewegen. Des te dichter ze bij het punt op de kaart komen, des te enthousiaster springt de pijl op en neer.
‘Ik denk dat we echt naar dat punt moeten’, zegt Josefien.
‘Dat weet ik wel zeker,’ zegt Oude Sam, ‘de Meesterverteller had me al gewaarschuwd dat het paspoort af en toe vreemde dingen tevoorschijn tovert. Ik denk dat dit zo’n vreemd ding is.’
‘Laten we dan maar gaan kijken’, zegt Josefien.
Oude Sam en Josefien lopen verder, recht op het punt op de kaart af waar de pijl naar toe wijst. Als ze vlakbij zijn, maakt de pijl zich los van het paspoort en springt naar het punt toe. Daar blijft het heen en weer springen tot Oude Sam en Josefien ook op dat punt zijn.
‘En nu?’, vraagt Josefien.
‘Ik denk dat we moeten graven,’ zegt Oude Sam, ‘het lijkt wel alsof ik iets onder het zand zie liggen.’
Josefien kijkt nog eens goed. Oude Sam heeft gelijk. Er ligt iets onder het zand van het strand bij Eestzee. Het tweetal begint te graven en langzaam worden de contouren van iets zichtbaar. De zon schijnt meedogenloos op hun neer terwijl ze door gaan met graven. Wat is het, wat zich onder het zand heeft verscholen?
Oude Sam en Josefien hebben afscheid genomen van de Drakenboot en haar bemanning. Het paspoort van de Meesterverteller geeft de route aan die ze moeten afleggen. Hun tocht langs de Eestzee heeft Oude Sam en Josefien op het punt gebracht waar ze nu aan het graven zijn. Langzaam worden de contouren zichtbaar van iets wat onder het zand begraven ligt. Ondertussen schijnt de zon meedogenloos op het tweetal neer.
‘Wat is het warm’, zegt Josefien.
‘Nou,’ zegt Oude Sam, ‘niet normaal. Ik zou hier echt niet kunnen wonen. Geef mij mijn bos maar terug, daar is het tenminste lekker koel.’
Oude Sam en Josefien hebben inmiddels de bovenste laag van het zand weggegraven. Een donker stuk stof wordt zichtbaar. Het bedekt iets. Iets dat zomaar opeens beweegt, nu het zand weg is.
‘Wie maakt mij wakker?’, roept opeens een stem.
Oude Sam en Josefien schrikken zich een hoedje en springen alle twee met een grote sprong achteruit. In hun haast struikelen ze over hun eigen voeten en vallen pardoes op hun gat. Twee olijke oogjes turen onder het stuk stof vandaan. Het is kennelijk zo’n grappig gezicht dat de stem, die bij de olijke oogjes hoort, nog maar één ding kan doen en dat is heel hard lachen. Door al dat lachen valt het zand van de rest van de stof af. Langzaam wordt de gedaante zichtbaar die bij de olijke oogjes hoort.
‘Wie ben jij?’, vraagt Josefien als ze een beetje gekomen is van de schrik. Bij zulke oogjes en zo’n lach kan alleen maar een goed persoon horen, is haar conclusie.
‘Ik ben Norbie’, zegt de stem terwijl hij overeind springt, ‘fijn jullie te ontmoeten, Oude Sam en Josefien.’
Oude Sam en Josefien kijken Norbie met verbazing aan. Het is een bijzondere verschijning. Norbie is niet veel groter dan Oude Sam en Josefien en heeft een donkere mantel met kap om zich heen geslagen. Daar turen de twee olijke oogjes en vrolijke krullen onder vandaan. Een paar stoere en verweerde laarzen piepen onder de mantel vandaan.
‘Hoe weet jij wie we zijn?’, vraagt Oude Sam.
‘Dat heb ik gehoord van de Meesterverteller,’ zegt Norbie, ‘die vertelde dat twee zwarte katten, genaamd Oude Sam en Josefien, eraan kwamen. Hij heeft mij op pad gestuurd om jullie te helpen met het volgende deel van jullie reis.’
‘Oké,’ zegt Josefien, ‘en waar gaat het volgende deel van de reis naartoe?’
‘Naar die bergen daar’, zegt Norbie terwijl hij naar een punt in de verte wijst.
Oude Sam en Josefien kijken naar de enorm grote grijze bergen die aan de verte aan de horizon opdoemen.
‘Weet je wel zeker dat je ons kunt helpen?’, vraagt Oude Sam terwijl hij nog eens naar de verschijning kijkt. Hoe kan zo’n klein iemand verstand hebben van zulke grote bergen.
‘Dat weet ik zeker,’ zegt Norbie, ‘ik ben lid van het nomadenvolk dat reist tussen bergen en water, tussen werelden en andere gebieden. De herfst komt eraan dus mijn volk is al vertrokken naar de volgende bestemming. Ik moest op jullie wachten om jullie te behoeden voor de gevaren die we in de Grote Grijze Bergen tegenkomen.’
Oude Sam en Josefien hebben net Norbie ontmoet. Norbie is lid van een nomadenvolk dat reist tussen het strand van de Exotische Eestzee en de Grote Grijze Bergen die ze aan de horizon zien opdoemen. De herfst komt eraan en zijn volk is al vertrokken. De Meesterverteller heeft Norbie gevraagd om te wachten op Oude Sam en Josefien om hen te behoeden voor de gevaren die in de Grote Grijze Bergen dreigen. Het is weer een vreemd verhaal en zoals gewoonlijk zit Josefien weer vol met vragen.
‘De Meesterverteller is verdwenen,’ zegt ze, ‘hoe kan hij jou dan vragen om op ons te wachten.’
‘Op dezelfde manier zoals hij Oude Sam heeft verteld waar hij het paspoort kon vinden met de route,’ zegt Norbie.
‘Heb jij ook een visioen gehad?’, vraagt Oude Sam.
‘Ja,’ zegt Norbie, ‘we zaten op een mooie avond met elkaar om het kampvuur. Ik zat een beetje in de vlammen te staren en opeens verscheen daar de Meesterverteller. Hij sprak ons toe en vroeg jullie te helpen.’
‘Wauw,’ zegt Josefien, zoals alleen Josefien dat kan zeggen, ‘hoe bijzonder. Maar waar is de Meesterverteller nu?’
‘Dat weet ik ook niet,’ zegt Norbie, ‘dat vertelde hij ons niet. Ik moet jullie helpen om door het Gebied van de Grote Grijze Bergen te reizen. Kijk eens goed, Oude Sam, je hebt ze eerder gezien.’
Oude Sam kijkt nog eens goed.
‘Inderdaad,’ zegt Oude Sam, ‘dat was in het avontuur waarin de Moederboom ontvoerd was. De Grote Grijze Bergen zijn zo hoog als de hemel. Daar konden we niet overheen vliegen en toen zijn we via de Noordelijke IJszee naar het Witte Land gereisd.’
‘Kunnen we dan wel te voet door de Grote Grijze Bergen?’, vraagt Josefien.
‘Ja,’ zegt Norbie, ‘dat kan wel. Maar weet dat de Grote Grijze Bergen zich ook kunnen verplaatsen dus het is de vraag of Het Witte Land nog aan de andere kant ligt.’
‘Of Het Woeste Waterland, of Ravenland,’ zegt Oude Sam, ‘die liggen vlakbij Het Witte Land.’
‘Klopt,’ zegt Norbie, ‘niets is zeker. Maar genoeg getreuzeld, we moeten op pad.’
Het paspoort in de hand van Oude Sam begint opeens te trillen en valt open op de grond. Een kaart van de wereld van Oude Sam wordt zichtbaar. Ze zien de Exotische Eestzee, waar ze nu zijn. De tocht die ze hebben afgelegd is zichtbaar op de kaart. Allemaal kattenpoten die richting de Grote Grijze Bergen lopen. Nieuwe stappen worden zichtbaar. Dit keer twee paar kattenpoten en 1 paar voetstappen van Norbie. Ze gaan inderdaad in de richting van de Grote Grijze Bergen. Maar wat daar achter ligt, dat wordt niet zichtbaar en blijft nog even een mysterie.
‘Voor we verder gaan, lust ik wel een klein hapje,’ zegt Josefien, ‘we hadden toch ook snacks bij ons?’
Oude Sam duikt de rugzak in, maar trekt opeens heel snel zijn kattenpoot terug.
‘Au,’ roept hij uit terwijl hij een appel met een paar flinke happen eruit in zijn poot houdt, ‘ik ben gebeten.’
Langzaam worden nog meer voetstappen zichtbaar op de kaart. Wie komt ons gezelschap versterken en is het een vriend of vijand die bijt.
Oude Sam en Josefien horen hoe de Meesterverteller via een visioen zichzelf zichtbaar heeft gemaakt voor het nomadenvolk van Norbie. Zo kon hij hun hulp vragen om Oude Sam en Josefien veilig door het gebied van de Grote Grijze Bergen te leiden. Het paspoort laat ondertussen zien dat ze op pad moeten richting die Grote Grijze Bergen. Als Oude Sam nog snel wat snacks wil pakken uit de rugzak wordt hij gebeten. Razendsnel trekt hij zijn kattenpoot terug maar het leed is al geschied.
‘Au’, roept hij nogmaals en hij kijkt beteuterd naar zijn kattenpoot. Daar valt gelukkig niets te zien, maar zeer deed het overduidelijk wel.
‘Wat was dat’, roept Josefien.
‘Geen idee’, zegt Oude Sam, ‘iets beet, niet heel hard, maar het beet wel.’
Norbie pakt de rugzak, doet de klep open en tuurt naar binnen.
‘Kom er eens uit’, roept Norbie dan.
‘Kom er eens uit?’, zegt Josefien verbaasd, ‘daar kan toch niemand inzitten.’
‘Oh jawel hoor,’ zegt Norbie, ‘schiet eens op jij.’
Uit de rugzak komt een kleine gedaante gekropen die met een grote sprong overeind springt en zo zijn witte vacht met zwarte en bruine vlekken laat zien. Zo’n kleine hond hebben Oude Sam en Josefien nog nooit gezien.
‘Wie ben jij?’, vraagt Josefien.
‘Ik ben Jack, JR, geheim agent, aangenaam. JR is mijn codenaam.’
‘Waar kom jij vandaan?’, vraagt Oude Sam.
‘Ik was op zoek naar de Meesterverteller,’ zegt JR met pretoogjes, ‘toen ik opeens zo gelukkig was om bij deze charmante jongedame uit een rugzak te kruipen.’
Met een soepele beweging pak hij de poot van Josefien en geeft galant een kus.
‘Gedraag je een beetje,’ zegt Norbie, ‘we zijn hier niet om te flirten.’
‘Dat klopt,’ zegt JR, ‘maar daar wordt de wereld wel een stukje vrolijker van.’
Josefien moet grinniken en bij Oude Sam verschijnt een brede glimlach. Hij vindt het stiekem best leuk als anderen zijn Josefien een mooie dame vinden.
‘Ik zie het, zegt Norbie, ‘maar vertel, heb je hem gevonden.’
‘Nou,’ zegt JR, ‘ik heb gereisd langs bergen en langs water tot ik in een ver, ver en afgelegen land kwam. Daar vond ik de laarzen van de Meesterverteller, maar niet de Meesterverteller zelf. Ik heb zijn laarzen via een Springpoort teruggestuurd omdat ik hoopte dat hij hier was.. Maar terwijl ik dat deed, ging er iets gruwelijk mis.’
Oude Sam en Josefien ontmoeten JR, een kleine hond met pretoogjes.. Jack, Jack Russel, zoals hij zelf zegt, geheim agent, codenaam JR. Hij ging op zoek naar de Meesterverteller en heeft zijn laarzen in een ver, ver en afgelegen land gevonden. Die heeft hij geprobeerd via een Springpoort terug te sturen maar terwijl hij dat deed, ging er iets gruwelijk mis.
‘Wat ging gruwelijk mis dan?’, vraagt Oude Sam.
‘En wat is een Springpoort?’, vraagt Josefien.
‘Ons nomadenvolk reist niet alleen tussen bergen en water’, zegt Norbie, ‘maar een deel van ons volk reist ook tussen verschillende werelden heen en weer. Om daar te komen, maken ze gebruik van Springpoorten. Daarmee reis je door een soort Tussenwereld naar een andere wereld.’
‘Op welke wereld zijn we nu dan?’, vraagt Josefien.
‘We zijn nu op de derde wereld en ons volk reist heen en weer tussen deze wereld en de vijfde wereld,’ zegt Norbie.
‘Waarom reizen jullie niet naar de Tussenwereld?’, vraagt Josefien.
‘Ja,’ zegt Oude Sam, ‘en waar zijn de eerste en tweede wereld dan gebleven?’
‘De eerste en tweede wereld zijn lang geleden al verdwenen,’ zegt Norbie, ‘niemand weet wat daar mee gebeurd is. En de Tussenwereld is een soort Tussenwereld. Daar bestaat de tijd niet en raken dingen kwijt.’
‘Daarom was ik daar,’ zegt JR, ’kijken of de Meesterverteller misschien wel in de Tussenwereld zit.’
‘Ik heb nog nooit van een Tussenwereld gehoord,’ zegt Oude Sam, ‘en ook niet van Springpoorten.’
‘Nee,’ zegt Josefien, ‘ik ken alleen maar jouw tweelingboom, Oude Sam, waar je tussen kunt reizen. Maar dat is alleen op onze wereld.’
‘Je bent toch wel eens wat kwijt geweest?’, vraagt Norbie, ‘iets wat je een hele tijd niet kon vinden en dan zomaar opeens was het er weer.’
‘Ja,’ zegt Josefien, ‘dat klopt. Laatst nog met de koekjestrommel. Opeens was die er weer. Wel leeg gegeten, maar hij was er wel weer.’
‘Die koekjestrommel is gewoon verdwaald geweest in de Tussenwereld,’ zegt Norbie, ‘het kan soms even duren voordat zoiets weer langs een Springpoort komt die naar onze wereld gaat.
‘Ik hoopte de Meesterverteller tegen te komen op mijn reizen van de derde naar de vijfde wereld’, zegt JR, ‘maar helaas, ik vond alleen een paar laarzen. Toen ik die terugstuurde via de Springpoort, werd ik zelf ook gegrepen door iets in de Tussenwereld. En eindigde ik in de rugzak op deze wereld.’
Oude Sam en Josefien vinden het maar een vreemd verhaal. Ondertussen is het hele gezelschap zo druk bezig met het gesprek dat ze niet meer letten op hun omgeving. Niets beweegt daar. Tot opeens een gedaante verschijnt aan de horizon.
Oude Sam en Josefien zitten met met Norbie en JR op het verlaten strand bij de Exotische Eestzee. Ze hebben net gehoord dat het nomadenvolk, waar Norbie deel van uitmaakt, niet alleen tussen bergen en water heen en weer reist, maar ook tussen de derde en de vijfde wereld. Dat doen ze via Springpoorten en de Tussenwereld. Dat is een wereld waar de tijd niet bestaat en dingen kwijtraken.
JR hoopte met het heen en weer reizen tussen de derde en vijfde wereld de Meesterverteller te vinden. Maar hij vond alleen een paar laarzen. Toen hij die terug wilde sturen naar onze wereld, werd hij gegrepen door iets in de Tussenwereld en eindigde hij in de rugzak van de Meesterverteller. Een rugzak die Oude en Sam bij zich hebben.
Ons viertal is zo druk met elkaar in gesprek dat ze niet in gaten hebben dat aan de horizon een gedaante verschijnt. Een gedaante die met grote stappen hun kant op komt. Het is een man. Een donkere mantel om zijn schouders geslagen, zijn gezicht verscholen onder de kap. Hij probeert helemaal niet stil te zijn en beent gewoon op ons viertal af. Josefien is de eerste die hem in de gaten krijgt.
‘Wie is dat?’, roept ze uit en wijst in de richting van de man.
Oude Sam, Norbie en JR draaien zich om en zien de gedaante ook op hun afbenen.
‘Geen idee,’ zegt Oude Sam, ‘maar hij loopt wel recht op ons af. Moeten we ons zorgen maken, Norbie?’
Norbie kijkt nog eens goed. JR doet met hem mee. Die begint opeens heel hard te blaffen, rent op de gedaante af en springt tegen hem op.
De man tilt JR optilt en drukt hem tegen zijn borst.
‘Hé ouwe Dibbes,’ roept de man, ‘dat is lang geleden. Wat ben ik blij je weer te zien.’
Oude Sam en Josefien slaken een zucht van verlichting. Zo’n begroeting kan alleen maar goed volk betekenen. De man zet JR weer neer. Die springt om hem heen terwijl hij op de rest van het gezelschap afbeent. Met een laatste grote stap komt hij tot stilstand.
‘Zo, Oude Sam,’ zegt de man, ‘eindelijk ontmoeten wij elkaar.’
Oude Sam kijkt de man verbaasd aan.
‘Hoe weet jij wie ik ben?’, vraagt hij.
‘Ik hoor al vele manen jouw naam en heb anderen veel over jouw avonturen horen vertellen. Ik heb je zelfs wel eens zien lopen, maar toen had ik geen tijd om je gedag te komen zeggen. Maar ik heb je op een andere manier al ontmoet.’
De man kijkt Oude Sam aan en doet zijn kap af. Hij heeft een verweerd gezicht. Zo’n gezicht van iemand die veel buiten is en veel heeft meegemaakt. Pretoogjes glinsteren achter brillenglazen en kijken naar Oude Sam.
‘Ik heb jou gezien in mijn visioen?, zegt Oude Sam, ‘jij bent de Meesterverteller.’
‘Klopt,’ zegt de man, ‘ik ben blij dat ik je gevonden heb. Zwerven over werelden en verhalen verzamelen is wat ik het liefste doe. Want verhalen moeten verteld en gehoord worden. Maar een groot gevaar dreigt. Stille stemmen zijn ontsnapt uit de Tussenwereld. En nu zijn al onze verhalen in gevaar.’
Tot morgen!
Met liefs van InK