Vorig jaar begon het Inktober avontuur van Oude Sam met een wolk die een enveloppe kwam brengen waardoor Oude Sam en Josefien in slaap vielen. Ze werden vervolgens wakker op het wolkenschip van Koningin Hartenspin. De hulp van Oude Sam was nodig om de Wolkenwereld te redden van een groot gevaar. Een heel avontuur volgde met Pedro Pad en zijn moeder, Odette Oehoe en Wasam de witte wolkenkater en tegenhanger van Oude Sam in de Wolkenwereld.
Het meest gedenkwaardige aan het hele avontuur was wel hun ontmoeting met Kapitein Ebeling en zijn waterheksen. Samen redden ze de Wolkenwereld en verhaal eindigde zoals gewoonlijk met een heel groot feest. Dit keer met heel veel kletskokkels met heksenkaas wat nog niet eens zo vies bleek te smaken, aldus Josefien.
Na het feest slapen Oude Sam en Josefien in het wolkenkasteel. De drakenboot van Kapitein Ebeling ligt aangemeerd voor de deur. De volgende ochtend bij het ontbijt kondigen Oude Sam en Josefien aan dat ze verder willen reizen.
‘Waar willen jullie heen?’, vraagt Koningin Hartenspin.
‘We waren onderweg naar Het Bos van Oude Sam‘, zegt Josefien.
‘Ja,’ zegt Oude Sam, ‘en daar wil ik nog steeds heen. Ik wil wel weer eens een nachtje in mijn eigen boom slapen.’
‘Hoe komen we weer in onze eigen wereld?’, vraagt Josefien.
‘Ik breng jullie wel met mijn drakenboot’, zegt Kapitein Ebeling die net komt aangestapt. Fris gewassen, met zijn haar alle kanten op en met een grote mok kletskoffie in zijn hand blijft hij bij het tweetal staan.
‘Dat is lief’, zegt Josefien terwijl ze plaats maakt aan de ontbijttafel maar kapitein Ebeling schudt zijn hoofd.
‘We vertrekken over een kwartier, anders missen we het springtij’, zegt hij, ‘dus kom snel mee naar de boot.’
Oude Sam en Josefien springen van tafel en nemen snel afscheid van iedereen. Oude Sam en Josefien volgen Kapitein Ebeling die behendig aan boord springt en het tweetal voorgaat naar hun hut.
‘Jullie slapen in de hut van de Meesterverteller,’ zegt hij, ‘die is er nu toch niet.’
‘Waar is hij dan?’, vraagt Josefien.
‘Ergens avonturen aan het beleven zodat hij daar straks weer over kan vertellen’, zegt Kapitein Ebeling, ‘maar ik ga nu weer aan dek want we vertrekken zo. Kijk maar even rustig rond en dan zie ik jullie zo boven wel.’
Kapitein Ebeling beent de hut uit. Oude Sam en Josefien horen allemaal voor hun onbekende geluiden van het dek komen. Dan klinkt er opeens in de hut een geluid. Het lijkt wel van het bovenste bed te komen. Oude Sam en Josefien gaan voorzichtig kijken en zien iets bewegen onder een deken.
‘Wat is dat?’, zegt Josefien terwijl ze Oude Sam met grote ogen aankijkt.
‘Ik heb geen idee’, zegt Oude Sam, ‘maar er is maar één manier om daar achter te komen’.
Josefien verschuilt zich achter Oude Sam terwijl hij zijn poot uitsteekt en het bed openslaat.
‘Help’, roept de rugzak die daar ligt, ‘niet springen, jullie zijn in gevaar, ze hebben mij ontvoerd.’
Oude Sam en Josefien zijn aan boord gegaan van De Ronde Walvis, de drakenboot van Kapitein Ebeling. Hij heeft beloofd hen terug te brengen naar hun eigen wereld, zodat ze weer verder kunnen reizen naar Het Bos van Oude Sam. In hun hut blijkt een rugzak onder de deken te liggen. Een rugzak die beweegt en om hulp roept. Ze zijn in gevaar en er is iemand ontvoert.
‘Wat is dit nu weer?’, roept Josefien uit.
‘Ik heb geen idee’, zegt Oude Sam.
‘Wie is er ontvoerd?’, vraagt Josefien aan de rugzak.
Maar die beweegt niet meer en maakt geen enkel geluid.
‘Hebben we ons dit verbeeld?’, vraagt Oude Sam.
‘Nee,’ zegt Josefien, ‘ik weet zeker dat de rugzak bewoog en riep dat we in gevaar zijn en iets over springen riep.’
‘Dan gaan we naar Kapitein Ebeling,’ zegt Oude Sam, ‘die weet vast wel van wie deze rugzak is.’
Eenmaal aan dek staan Oude Sam en Josefien een beetje verloren rond te kijken. Het is een bedrijvigheid van jewelste. Het is bijna springtij en de hele bemanning werkt mee om het schip klaar te maken voor de grote sprong.
‘Hijs het grootzeil’, buldert Kapitein Ebeling.
De Drakenmeester rent naar voren, op de voet gevolgd door de waterheksen, die onderweg naar de mast de bandjes rond het zeil lostrekken. Dat valt naar beneden en dat is het teken voor de Drakenmeester om aan de lijnen te gaan hangen waarmee het zeil wordt gehesen.
‘Dat kan sneller’, kakelen de Waterheksen en ze vliegen met het zeil omhoog.
‘Keurig, heksenkaasjes van me,’ roept Kapitein Ebeling, ‘Drakenmeester, zet vast dat zeil en hijs de fok.’
Iedereen vliegt nog verder naar voren. Oude Sam en Josefien kijken met open mond toe. Ze vergeten helemaal dat ze de kapitein wilde vertellen wat er in de hut is gebeurd.
‘Houd je vast,’ buldert Kapitein Ebeling, ‘het springtij is daar, we gaan springen.’
Iedereen houdt zich stevig vast aan het eerste de beste onderdeel van het schip dat ze tegenkomen. De Drakenmeester omklemt de mast en de Waterheksen klampen zich aan hem vast. Kapitein Ebeling staat stevig aan het roer. Oude Sam en Josefien pakken gauw de reling vast. De drakenboot laat zich meevoeren op het springtij en gaat steeds sneller en sneller. Tot het met een grote aanloop door een cirkel van licht springt.
‘Wauw,’ roept Oude Sam, ‘zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Wat een gek gevoel.’
‘Dat is ook niet hoe het hoort te voelen,’ roept Kapitein Ebeling, ‘en we zijn niet waar we horen te zijn. Drakenmeester, pak het kompas. We moeten als de wiedeweerga ontdekken waar we geland zijn.’
Oude Sam en Josefien hebben voor het eerst meegemaakt hoe een boot via het springtij naar andere plekken kan reizen. Maar er is iets niet goed gegaan. Ze zijn niet waar ze horen te zijn volgens Kapitein Ebeling. Het hele schip is in rep en roer en de Drakenmeester moet zijn kompas pakken om te kijken waar ze dan wel zijn.
Oude Sam en Josefien hebben nog helemaal geen tijd gehad om te vertellen over der rugzak die aantroffen in hun hut. Een rugzak die om hulp riep en aankondigde dat ze in groot gevaar zijn. En die vertelde dat er iemand ontvoerd was.
‘De rugzak riep ook iets over springen’, zegt Josefien tegen Oude Sam.
‘Over welke rugzak hebben jullie het?’, vraagt Kapitein Ebeling die overal oren heeft aan dek van de drakenboot.
‘De rugzak die bij ons in de hut op het bovenste bed lag’, zegt Josefien.
‘Dat is gek,’ zegt Kapitein Ebeling, ‘ik dacht dat de Meesterverteller alles had meegenomen toen hij op reis ging.’
‘Het is sowieso gek dat hij vertrokken is zonder iets te zeggen’, zegt Klask, de opperheks van de waterheksen.
‘Ja,’ zegt Sasun, ‘hij heeft niet eens een fles met heksengoud meegenomen.’
‘Dan is het helemaal vreemd,’ zegt Kapitein Ebeling, ‘kunnen jullie die rugzak aan dek brengen? Daar hebben we meer ruimte dan met zijn allen in jullie hut.’
Oude Sam en Josefien dalen weer af naar de kajuit. In de hut aangekomen klimt Oude Sam op het bovenste bed en laat de rugzak behoedzaam op de grond zakken. Samen nemen ze de rugzak mee naar het dek.
‘Heksenkaasjes, kijken jullie eens wat er in die rugzak zit’, zegt Kapitein Ebeling terwijl hij het roer stevig vasthoudt.
De waterheksen leggen de rugzak op één van de banken.
‘Ja,’ zegt Klask, ‘het is de rugzak van de Meesterverteller.’
Voorzichtig maakt ze de klep los en slaat de rugzak open.
‘Help, haal me eruit’, klinkt het opeens vanuit de rugzak.
Iedereen staat verstijfd van schrik. Een stem in een rugzak, hoe kan dat.
‘Ik herken die stem’, zegt de Drakenmeester en steekt zijn hand in de rugzak. Een andere hand pakt zijn hand vast en beetje voor beetje trekt de Drakenmeester nog een waterheks uit de rugzak.
‘Najar, daar ben je weer,’ jubelen de andere waterheksen, ‘we waren je al kwijt, waar was je toch?’
‘Ik was bezig met de kastjes in de hut van de Meesterverteller en opeens was ik weg. En nu ben ik er weer!’
‘Hoe kom je in de rugzak van de Meesterverteller terecht,’ zegt Oude Sam, ‘en zit er nog meer in?’
‘Goede vraag’, zegt de Drakenmeester en hij duikt nog een keer in de rugzak. Tot ieders verbazing komt er nog iets uit. Het zijn de laarzen van de Meesterverteller. Wat doen die daar en waar is de Meesterverteller?
Oude Sam en Josefien zijn aan boord van het schip van Kapitein Ebeling. Een schip dat door het springtij is meegenomen naar een onbekende bestemming. Ze vertellen de kapitein dat de rugzak die zij in hun hut vonden iets riep over niet springen. Ze halen de rugzak aan boord en de Drakenmeester haalt de vermiste waterheks Najar eruit. Plus de laarzen van de Meesterverteller. Het is een mysterie hoe die wel in de rugzak zitten en de Meesterverteller niet.
‘Waar is de Meesterverteller gebleven?’, vraagt Josefien.
‘Dat is echt raadsel,’ zegt Klask, de opperheks, ‘maar de vraag is ook hoe jij in die rugzak terechtkwam, Najar.’
‘Ja, Najar, vertel eens even’, roepen de andere waterheksen in koor.
‘Ik was bezig met de kastjes in de hut van de Meesterverteller’, zegt Najar.
Klask ziet Oude Sam en Josefien een beetje vreemd kijken.
‘Jullie vragen je vast af waarom een waterheks bezig is met kastjes’, zegt ze.
Oude Sam en Josefien knikken. Het is ook wel een beetje raar om in de kastjes van een ander te snuffelen.
‘Najar is de waterheks van de kastjes,’ vertelt Klask, ‘zij heeft het vermogen om heel veel dingen in een kastje te krijgen. Een ander lukt dat niet maar met haar magie kan ze echt alles opruimen.’
‘En kwijtmaken’, hikt de Drakenmeester. Hij moet overduidelijk denken aan iets grappigs denken.
‘Ze heeft laatst zelfs de opbrengst van zeven moestuinen in een kastje gekregen’, legt Lien de waterheks uit.
‘Heb je misschien per ongeluk de Meesterverteller in een kastje opgeborgen?’, vraagt Sasun, de andere waterheks.
‘Nee, natuurlijk niet,’ zegt Najar, ‘ik weet echt wat ik doe als ik met kastjes bezig ben.’
‘Vast wel,’ zegt Josefien, ‘maar je kan toch een vergissing maken. Een ongeluk zit soms in een klein hoekje.’
‘Of in een klein kastje’, hikt de Drakenmeester.
‘Hou op jij’, zegt Najar, ‘had je je groene pyjama maar zelf moeten opruimen en niet tussen het eten laten liggen.’
‘Vonden wij wel leuk hoor’, zeggen Lien en Sasun in koor.
‘Heksenkaasjes, hou eens op,’ roept Kapitein Ebeling, ‘Drakenmeester, heb je nu al gekeken waar we zijn?’
De Drakenmeester haalt gauw zijn kompas weer tevoorschijn en tuurt over het water naar de horizon. Iedereen kijkt ingespannen met hem mee. In de verste verte valt er helemaal niets te zien. Alleen maar water en water.
‘Mm,’ zegt hij, ‘ik krijg hele vreemde coördinaten door. Ik denk niet dat dit heel goed nieuws is.’
Hij pakt de kaart erbij en wijst aan waar ze zijn. ‘Nee,’ roept iedereen uit, ‘niet de Exotische Eestzee.’
De Drakenboot en haar bemanning blijken in de Exotische Eestzee terecht te zijn gekomen. Daar heeft het springtij ze mee naartoe gevoerd. Iedereen aan boord reageert geschrokken op het nieuws van de Drakenmeester. Oude Sam en Josefien vallen van de ene verbazing in de andere. Eerst de ontmoeting met Najar, de waterheks van de kastjes en nu zijn ze ook nog eens op een plek terecht gekomen waar iedereen van schrikt.
‘Wat is er mis met de Exotische Eestzee?’, vraagt Josefien.
‘Daar verdwijnen dingen’, zegt Lien, terwijl ze Najar aankijkt.
‘Dan moet je mij niet aankijken,’ zegt Najar, ‘ik ben van de kastjes, niet van dingen die in de Eestzee verdwijnen.’
‘Maar wat verdwijnt er dan in de Eestzee?‘, zegt Oude Sam.
‘Ga allemaal eens even zitten,’ zegt Kapitein Ebeling, ‘dan zal ik vertellen wat ik weet.’
‘Kunnen we dat niet in de kajuit doen?’, vraagt Lien, ‘dan kan ik meteen koffie en thee zetten.’
‘Jaaaaa,’ roept Sasun, ‘we hebben vast nog wel ergens stroopkoeken aan boord.’
‘Die weet ik wel te vinden’, zegt Najar en ze stommelt naar beneden en duikt meteen een kastje in.
Ook de rest daalt af naar de kajuit en zoekt een plekje.
Kapitein Ebeling schraapt zijn keel en begint te vertellen.
‘Op de Exotische Eestzee verdwijnt soms, op sommige stukken, het water. Schepen lopen daar aan de grond. Dat is het werk van de Kwelgeesten. Die komen vervolgens aan boord en laten dingen verdwijnen. Maar niet alleen dingen zoals voorraad of scheepgerei, soms verdwijnt ook de bemanning. Of een deel van de bemanning.’
‘Is dat dan niet wat er met de Meesterverteller is gebeurd?’, vraagt Josefien.
‘Dat zou zomaar kunnen’, zegt Kapitein Ebeling.
‘Maar de Meesterverteller is al een tijdje verdwenen,’ zegt Klask, ‘al lang voordat we op de Eestzee waren.’
‘Dat klopt,’ zegt Kapitein Ebeling, ‘ik heb het vermoeden dat we al een tijdje een kwelgeest aan boord hebben. Die is vast ergens een keer aan boord geklauterd.’
‘Oh,’ zegt Najar, ‘dat verklaart wel waarom het zo’n chaos was in mijn kastjes. Alles lag continue overhoop. En ik kon sommige dingen ook echt niet meer vinden.’
‘Mm,’ zegt Klask, ‘ik vraag me nu ook af waarom sommige van onze bemanningsleden niet meer zijn teruggekeerd. Misschien is dat ook wel het werk van de kwelgeesten.’
In de verte klinkt opeens een bulderend geluid. Het komt van buiten. Kapitein Ebeling springt op.
‘Pak de verrekijker, Drakenmeester, ‘als het is wat ik denk dat het is, hebben we zo een groot probleem.’
Oude Sam en Josefien zijn aan boord van de Drakenboot van Kapitein Ebeling. Het schip is op de Exotische Eestzee belandt. Daar verdwijnen dingen en bemanningen van schepen. Dat is het werk van de Kwelgeesten. Misschien hebben zij ook de Meesterverteller en nog meer bemanningsleden laten verdwijnen. Als opeens een bulderend geluid in de verte klinkt, roept Kapitein Ebeling de Drakenmeester om de verrekijker te pakken. Als het namelijk is wat de kapitein denkt dat het is, komt iets heel bijzonders hun kant op.
De Drakenmeester draait zich om van zijn plekje op de bank en wil de verrekijker pakken die daar hoort te liggen. Maar die ligt er niet.
‘Najar, waar heb je de verrekijker gelaten?’, roept hij uit.
‘Ik heb de verrekijker helemaal nergens gelaten’, zegt Najar, ‘dat zijn scheepsspullen. Die ruim ik niet op. Bovendien heb je ‘m gewoon om je nek hangen.’
Beteuterd kijkt de Drakenmeester naar beneden en ziet de verrekijker op zijn buik hangen.
‘Sorry, Najar’, zegt hij.
‘Ik maak niet alles kwijt’, moppert Najar nog een beetje na terwijl iedereen weer aan dek klimt.
‘Waar moet ik kijken?, vraagt de Drakenmeester.
‘Daar,’ zegt Kapitein Ebeling en hij wijst naar een donker iets in de verte.
De Drakenmeester pakt de verrekijker en zoekt de horizon af tot hij het gevonden heeft.
‘Het lijkt wel een wolk,’ zegt hij, ‘maar dat is het niet. Ik weet alleen niet wat het wel is.’
‘Geef mij dat ding eens’, zegt Kapitein Ebeling.
Hij pakt de verrekijker aan en zet hem voor zijn ogen.
‘Dat is zeker geen wolk,’ zegt hij, ‘het is een zwerm van allerlei vreemde wezens en het komt op ons af.’
De zwerm is inderdaad van richting veranderd en komt nu op de drakenboot af. Naarmate ze dichterbij komen, worden de vreemde wezen steeds beter zichtbaar. De adem van de waterheksen stokt in hun keel.
‘Oh nee’, roepen ze in koor uit.
‘Wat oh nee?,’ roept Josefien uit, ‘wie zijn dat?’
‘Het is een zwerm kwelgeesten en ze zijn op trektocht door de Eestzee,’ roept Klask, de opperheks. De paniek klinkt door in haar stem en de andere waterheksen springen op en neer.
‘Heksenkaasje, we moeten als de wiedeweerga hier weg’, buldert Kapitein Ebeling.
Maar het is te laat. De zwerm met kwelgeesten versneld en komt bulderend geraas op onze groep vrienden af.
Oude Sam en Josefien zijn aan bood van de Drakenboot van Kapitein Ebeling. Ze zijn via het springtij in de Exotische Eestzee terecht gekomen. Dat is al slecht nieuws, want in de Eestzee verdwijnen dingen. En mensen. Maar de paniek aan boord wordt steeds groter. Er komt een zwerm kwelgeesten met bulderend geraas hun kant op. Kapitein Ebeling probeert nog om als de wiedeweerga weg te komen maar het is te laat.
‘Wat gaat er gebeuren?’, roept Oude Sam.
‘Ik heb geen idee’, roept Kapitein Ebeling.
‘Ik wel,’ roept Klask, de opperheks van de waterheksen, ‘pak vast wat je vastpakken kunt, het gaat er zo wild aan toe.’
Klask heeft gelijk. Iedereen is maar net op tijd met het vastpakken van wat er vast te pakken valt. Kapitein Ebeling en de Drakenmeester klampen zich aan het roer vast. De waterheksen op hun beurt pakken hun weer vast. Hoe groot de paniek ook is, waterheksen willen altijd zo dicht mogelijk bij hun kapitein en drakenmeester blijven. Dat vinden Oude Sam en Josefien ook geen slecht idee en ze slaan hun staarten om het zestal heen.
Met een bulderend geraas werkt de zwem met kwelgeesten zich om de boot heen. Het is een vreemde gewaarwording. Op het moment dat de zwem zich helemaal om hun heen bevindt, valt al het geluid weg. Onze groep vrienden lijkt wel in een vorm van houvastloosheid te zitten. Ze houden zich vast en tegelijkertijd is er niets mee om aan vast te houden.
‘Wauw,’ roept Josefien, ‘dit is bijzonder.’
Het is zo’n vreemde gewaarwording, dat Oude Sam duizelig wordt. Hij rolt met zijn ogen en valt tegen de groep aan.
‘Houdt hem vast,’ roept Josefien, ‘Oude Sam krijgt een visioen.’
De waterheksen slaan hun armen om Oude Sam en Josefien heen. Het lijf van Oude Sam is helemaal slap. De anderen houden hem vast. Dan klinkt het bulderende geraas van de zwerm weer als de laatste kwelgeesten rondom het schip verder trekken. De drakenboot maakt een duikvlucht naar beneden en valt met een plof op de grond. Van schrik valt iedereen met een plof op het dek. Daar zitten ze dan. Op de Drakenboot waar zojuist een hele zwerm kwelgeesten langs is gereisd.
‘Wat is hier gebeurd?’, roept Kapitein Ebeling terwijl hij overeind krabbelt en een blik over de reling werpt.
‘Ik denk dat we aan de grond zijn gelopen’, roept de Drakenmeester.
‘Je hebt helemaal gelijk,’ zegt Kapitein Ebeling, ‘we liggen hier hoog en droog en gaan voorlopig nergens meer heen.’
De rest van de bemanning kruipt ook overeind terwijl Josefien bij Oude Sam blijft zitten.
‘Ik hoop dat Oude Sam snel wakker wordt,’ zegt Josefien, ‘dat kan hij vertellen wat hij gezien heeft in zijn visioen.’
Op dat moment slaat Oude Sam zijn ogen op.
‘Waar is mijn paspoort?’, vraagt hij, ‘ik moet op reis.’
Een zwerm kwelgeesten heeft met bulderend geraas al het water rondom de Drakenboot van Kapitein Ebeling meegenomen. In de stilte van de storm krijgt Oude Sam een visioen. Als hij zijn ogen weer openslaat, zit Josefien naast hem. De Drakenboot ligt op de bodem van de Eestzee en iedereen moet even bijkomen van die zware val. Het eerste wat Oude Sam doet is vragen om zijn paspoort. Hij moet op reis. Iedereen kijkt Oude Sam met open mond aan.
‘Een paspoort?,’ zegt Josefien, ‘we hebben toch helemaal geen paspoort.’
‘Klopt,’ zegt Oude Sam, ‘maar met de reis die we nu gaan maken, hebben we die wel nodig. Het is een speciaal paspoort. Het laat de route zien die we moeten afleggen.’
Oude Sam kijkt iedereen aan.
‘Waar is de rugzak van De Meesterverteller?, vraagt hij.
‘Hier’, zegt Najar en ze tovert de rugzak tevoorschijn uit een kastje aan dek.
Oude Sam pakt de rugzak aan en legt deze op één van de banken aan dek. Aan de voorkant van de rugzak zit een grote flap met daarop een klein zakje.
‘Daar zit het paspoort in’, zegt Oude Sam.
‘Dat kan niet,’ zegt de Drakenmeester, ‘dat zakje zit dicht. Dat heb ik net zelf gevoeld toen ik de rugzak onderzocht.’
‘Oh,’ zegt Josefien, ‘maar Oude Sam heeft magische krachten. Die haalt wel vaker dingen uit zakjes waar niemand anders bij kan.’
Oude Sam brengt zijn poot naar het zakje. Als vanzelf glijdt deze naar binnen. Als hij zijn poot er weer uithaalt, heeft hij een paspoort in een mooie leren kaft vast.
‘Hierin staat de route die we moeten afleggen’, zegt Oude Sam.
‘Hoe weet je dat?’, vraagt de Drakenmeester.
‘Dat heeft de Meesterverteller verteld in mijn visioen,’ zegt Oude Sam, ‘in dit paspoort staat het vertrekpunt en het begin van de route die Josefien en ik moeten afleggen. Pas als we op pad zijn, wordt de volgende stap in de route zichtbaar.’
‘Hoor ik nu goed dat wij niet meegaan’, zegt Kapitein Ebeling.
‘Dat klopt,’ zegt Oude Sam, ‘jullie moeten bij de Drakenboot blijven. Waarom weet ik ook niet, maar dat was de opdracht van de Meesterverteller. En we moeten zijn rugzak met zijn laarzen meenemen.’
Iedereen zwijgt even na deze woorden. Dan nemen Oude Sam en Josefien afscheid van iedereen en gaan op pad. De rugzak op de rug van Oude Sam. De bemanning van de Drakenboot blijft kijken tot de twee zwarte katten, die langs de rand van Eestzee wandelen, uit hun zicht verdwenen zijn. Onderweg naar een avontuur met onbekende bestemming. Wat staat dit bijzondere tweetal nog te wachten.
Oude Sam en Josefien hebben afscheid genomen van de bemanning van de Drakenboot. In zijn visioen heeft Oude Sam de Meesterverteller ontmoet. Die vertelde hem dat hij en Josefien met zijn tweeën op pad moesten. De route die ze moeten afleggen, staat in een paspoort dat uit een geheim zakje in zijn rugzak kwam. Een zakje dat alleen Oude Sam kon openmaken met zijn magische krachten. Het tweetal wandelt nu langs de rand van de Eestzee naar een onbekende bestemming. Bij elk stapje dat ze afleggen, wordt een nieuw stapje zichtbaar. Langzaam ontvouwt zich zo de route.
‘Heb je enig idee waar we heen moeten?’, vraagt Josefien aan Oude Sam.
‘Nee,’ zegt Oude Sam, ‘het enige wat ik wel weet, is dat we wel een paar dagen moeten reizen.’
‘Na al dat gereis op schepen, ben ik bijna vergeten hoe lekker het is om te wandelen’, zegt Josefien.
‘Ja,’ zegt Oude Sam, ‘inderdaad. Al die wolken en dat water zijn best fijn, maar een beetje vaste grond onder mijn voeten is nog fijner.’
Oude Sam en Josefien blijven geruime tijd langs de Eestzee wandelen. Af en toe kijken ze in het paspoort om te zien of ze nog op de goede weg zijn.
‘We komen zo bij het einde van de Eestzee’, zegt Josefien na hun laatste check.
‘Klopt,’ zegt Oude Sam, ‘ik ben wel benieuwd welke kant we zo op moeten.’
‘Dat is gek,’ zegt Josefien, ‘het lijkt wel alsof hier iets is.’
Ze wijst op de kaart in het paspoort. Er is een pijl verschenen die iets aanwijst op hun route. Naarmate ze dichter bij het punt op de kaart komen, begint de pijl heen en weer te bewegen. Des te dichter ze bij het punt op de kaart komen, des te enthousiaster springt de pijl op en neer.
‘Ik denk dat we echt naar dat punt moeten’, zegt Josefien.
‘Dat weet ik wel zeker,’ zegt Oude Sam, ‘de Meesterverteller had me al gewaarschuwd dat het paspoort af en toe vreemde dingen tevoorschijn tovert. Ik denk dat dit zo’n vreemd ding is.’
‘Laten we dan maar gaan kijken’, zegt Josefien.
Oude Sam en Josefien lopen verder, recht op het punt op de kaart af waar de pijl naar toe wijst. Als ze vlakbij zijn, maakt de pijl zich los van het paspoort en springt naar het punt toe. Daar blijft het heen en weer springen tot Oude Sam en Josefien ook op dat punt zijn.
‘En nu?’, vraagt Josefien.
‘Ik denk dat we moeten graven,’ zegt Oude Sam, ‘het lijkt wel alsof ik iets onder het zand zie liggen.’
Josefien kijkt nog eens goed. Oude Sam heeft gelijk. Er ligt iets onder het zand van het strand bij Eestzee. Het tweetal begint te graven en langzaam worden de contouren van iets zichtbaar. De zon schijnt meedogenloos op hun neer terwijl ze door gaan met graven. Wat is het, wat zich onder het zand heeft verscholen?
Oude Sam en Josefien hebben afscheid genomen van de Drakenboot en haar bemanning. Het paspoort van de Meesterverteller geeft de route aan die ze moeten afleggen. Hun tocht langs de Eestzee heeft Oude Sam en Josefien op het punt gebracht waar ze nu aan het graven zijn. Langzaam worden de contouren zichtbaar van iets wat onder het zand begraven ligt. Ondertussen schijnt de zon meedogenloos op het tweetal neer.
‘Wat is het warm’, zegt Josefien.
‘Nou,’ zegt Oude Sam, ‘niet normaal. Ik zou hier echt niet kunnen wonen. Geef mij mijn bos maar terug, daar is het tenminste lekker koel.’
Oude Sam en Josefien hebben inmiddels de bovenste laag van het zand weggegraven. Een donker stuk stof wordt zichtbaar. Het bedekt iets. Iets dat zomaar opeens beweegt, nu het zand weg is.
‘Wie maakt mij wakker?’, roept opeens een stem.
Oude Sam en Josefien schrikken zich een hoedje en springen alle twee met een grote sprong achteruit. In hun haast struikelen ze over hun eigen voeten en vallen pardoes op hun gat. Twee olijke oogjes turen onder het stuk stof vandaan. Het is kennelijk zo’n grappig gezicht dat de stem, die bij de olijke oogjes hoort, nog maar één ding kan doen en dat is heel hard lachen. Door al dat lachen valt het zand van de rest van de stof af. Langzaam wordt de gedaante zichtbaar die bij de olijke oogjes hoort.
‘Wie ben jij?’, vraagt Josefien als ze een beetje gekomen is van de schrik. Bij zulke oogjes en zo’n lach kan alleen maar een goed persoon horen, is haar conclusie.
‘Ik ben Norbie’, zegt de stem terwijl hij overeind springt, ‘fijn jullie te ontmoeten, Oude Sam en Josefien.’
Oude Sam en Josefien kijken Norbie met verbazing aan. Het is een bijzondere verschijning. Norbie is niet veel groter dan Oude Sam en Josefien en heeft een donkere mantel met kap om zich heen geslagen. Daar turen de twee olijke oogjes en vrolijke krullen onder vandaan. Een paar stoere en verweerde laarzen piepen onder de mantel vandaan.
‘Hoe weet jij wie we zijn?’, vraagt Oude Sam.
‘Dat heb ik gehoord van de Meesterverteller,’ zegt Norbie, ‘die vertelde dat twee zwarte katten, genaamd Oude Sam en Josefien, eraan kwamen. Hij heeft mij op pad gestuurd om jullie te helpen met het volgende deel van jullie reis.’
‘Oké,’ zegt Josefien, ‘en waar gaat het volgende deel van de reis naartoe?’
‘Naar die bergen daar’, zegt Norbie terwijl hij naar een punt in de verte wijst.
Oude Sam en Josefien kijken naar de enorm grote grijze bergen die aan de verte aan de horizon opdoemen.
‘Weet je wel zeker dat je ons kunt helpen?’, vraagt Oude Sam terwijl hij nog eens naar de verschijning kijkt. Hoe kan zo’n klein iemand verstand hebben van zulke grote bergen.
‘Dat weet ik zeker,’ zegt Norbie, ‘ik ben lid van het nomadenvolk dat reist tussen bergen en water, tussen werelden en andere gebieden. De herfst komt eraan dus mijn volk is al vertrokken naar de volgende bestemming. Ik moest op jullie wachten om jullie te behoeden voor de gevaren die we in de Grote Grijze Bergen tegenkomen.’
Oude Sam en Josefien hebben net Norbie ontmoet. Norbie is lid van een nomadenvolk dat reist tussen het strand van de Exotische Eestzee en de Grote Grijze Bergen die ze aan de horizon zien opdoemen. De herfst komt eraan en zijn volk is al vertrokken. De Meesterverteller heeft Norbie gevraagd om te wachten op Oude Sam en Josefien om hen te behoeden voor de gevaren die in de Grote Grijze Bergen dreigen. Het is weer een vreemd verhaal en zoals gewoonlijk zit Josefien weer vol met vragen.
‘De Meesterverteller is verdwenen,’ zegt ze, ‘hoe kan hij jou dan vragen om op ons te wachten.’
‘Op dezelfde manier zoals hij Oude Sam heeft verteld waar hij het paspoort kon vinden met de route,’ zegt Norbie.
‘Heb jij ook een visioen gehad?’, vraagt Oude Sam.
‘Ja,’ zegt Norbie, ‘we zaten op een mooie avond met elkaar om het kampvuur. Ik zat een beetje in de vlammen te staren en opeens verscheen daar de Meesterverteller. Hij sprak ons toe en vroeg jullie te helpen.’
‘Wauw,’ zegt Josefien, zoals alleen Josefien dat kan zeggen, ‘hoe bijzonder. Maar waar is de Meesterverteller nu?’
‘Dat weet ik ook niet,’ zegt Norbie, ‘dat vertelde hij ons niet. Ik moet jullie helpen om door het Gebied van de Grote Grijze Bergen te reizen. Kijk eens goed, Oude Sam, je hebt ze eerder gezien.’
Oude Sam kijkt nog eens goed.
‘Inderdaad,’ zegt Oude Sam, ‘dat was in het avontuur waarin de Moederboom ontvoerd was. De Grote Grijze Bergen zijn zo hoog als de hemel. Daar konden we niet overheen vliegen en toen zijn we via de Noordelijke IJszee naar het Witte Land gereisd.’
‘Kunnen we dan wel te voet door de Grote Grijze Bergen?’, vraagt Josefien.
‘Ja,’ zegt Norbie, ‘dat kan wel. Maar weet dat de Grote Grijze Bergen zich ook kunnen verplaatsen dus het is de vraag of Het Witte Land nog aan de andere kant ligt.’
‘Of Het Woeste Waterland, of Ravenland,’ zegt Oude Sam, ‘die liggen vlakbij Het Witte Land.’
‘Klopt,’ zegt Norbie, ‘niets is zeker. Maar genoeg getreuzeld, we moeten op pad.’
Het paspoort in de hand van Oude Sam begint opeens te trillen en valt open op de grond. Een kaart van de wereld van Oude Sam wordt zichtbaar. Ze zien de Exotische Eestzee, waar ze nu zijn. De tocht die ze hebben afgelegd is zichtbaar op de kaart. Allemaal kattenpoten die richting de Grote Grijze Bergen lopen. Nieuwe stappen worden zichtbaar. Dit keer twee paar kattenpoten en 1 paar voetstappen van Norbie. Ze gaan inderdaad in de richting van de Grote Grijze Bergen. Maar wat daar achter ligt, dat wordt niet zichtbaar en blijft nog even een mysterie.
‘Voor we verder gaan, lust ik wel een klein hapje,’ zegt Josefien, ‘we hadden toch ook snacks bij ons?’
Oude Sam duikt de rugzak in, maar trekt opeens heel snel zijn kattenpoot terug.
‘Au,’ roept hij uit terwijl hij een appel met een paar flinke happen eruit in zijn poot houdt, ‘ik ben gebeten.’
Langzaam worden nog meer voetstappen zichtbaar op de kaart. Wie komt ons gezelschap versterken en is het een vriend of vijand die bijt.
Oude Sam en Josefien horen hoe de Meesterverteller via een visioen zichzelf zichtbaar heeft gemaakt voor het nomadenvolk van Norbie. Zo kon hij hun hulp vragen om Oude Sam en Josefien veilig door het gebied van de Grote Grijze Bergen te leiden. Het paspoort laat ondertussen zien dat ze op pad moeten richting die Grote Grijze Bergen. Als Oude Sam nog snel wat snacks wil pakken uit de rugzak wordt hij gebeten. Razendsnel trekt hij zijn kattenpoot terug maar het leed is al geschied.
‘Au’, roept hij nogmaals en hij kijkt beteuterd naar zijn kattenpoot. Daar valt gelukkig niets te zien, maar zeer deed het overduidelijk wel.
‘Wat was dat’, roept Josefien.
‘Geen idee’, zegt Oude Sam, ‘iets beet, niet heel hard, maar het beet wel.’
Norbie pakt de rugzak, doet de klep open en tuurt naar binnen.
‘Kom er eens uit’, roept Norbie dan.
‘Kom er eens uit?’, zegt Josefien verbaasd, ‘daar kan toch niemand inzitten.’
‘Oh jawel hoor,’ zegt Norbie, ‘schiet eens op jij.’
Uit de rugzak komt een kleine gedaante gekropen die met een grote sprong overeind springt en zo zijn witte vacht met zwarte en bruine vlekken laat zien. Zo’n kleine hond hebben Oude Sam en Josefien nog nooit gezien.
‘Wie ben jij?’, vraagt Josefien.
‘Ik ben Jack, JR, geheim agent, aangenaam. JR is mijn codenaam.’
‘Waar kom jij vandaan?’, vraagt Oude Sam.
‘Ik was op zoek naar de Meesterverteller,’ zegt JR met pretoogjes, ‘toen ik opeens zo gelukkig was om bij deze charmante jongedame uit een rugzak te kruipen.’
Met een soepele beweging pak hij de poot van Josefien en geeft galant een kus.
‘Gedraag je een beetje,’ zegt Norbie, ‘we zijn hier niet om te flirten.’
‘Dat klopt,’ zegt JR, ‘maar daar wordt de wereld wel een stukje vrolijker van.’
Josefien moet grinniken en bij Oude Sam verschijnt een brede glimlach. Hij vindt het stiekem best leuk als anderen zijn Josefien een mooie dame vinden.
‘Ik zie het, zegt Norbie, ‘maar vertel, heb je hem gevonden.’
‘Nou,’ zegt JR, ‘ik heb gereisd langs bergen en langs water tot ik in een ver, ver en afgelegen land kwam. Daar vond ik de laarzen van de Meesterverteller, maar niet de Meesterverteller zelf. Ik heb zijn laarzen via een Springpoort teruggestuurd omdat ik hoopte dat hij hier was.. Maar terwijl ik dat deed, ging er iets gruwelijk mis.’
Oude Sam en Josefien ontmoeten JR, een kleine hond met pretoogjes.. Jack, Jack Russel, zoals hij zelf zegt, geheim agent, codenaam JR. Hij ging op zoek naar de Meesterverteller en heeft zijn laarzen in een ver, ver en afgelegen land gevonden. Die heeft hij geprobeerd via een Springpoort terug te sturen maar terwijl hij dat deed, ging er iets gruwelijk mis.
‘Wat ging gruwelijk mis dan?’, vraagt Oude Sam.
‘En wat is een Springpoort?’, vraagt Josefien.
‘Ons nomadenvolk reist niet alleen tussen bergen en water’, zegt Norbie, ‘maar een deel van ons volk reist ook tussen verschillende werelden heen en weer. Om daar te komen, maken ze gebruik van Springpoorten. Daarmee reis je door een soort Tussenwereld naar een andere wereld.’
‘Op welke wereld zijn we nu dan?’, vraagt Josefien.
‘We zijn nu op de derde wereld en ons volk reist heen en weer tussen deze wereld en de vijfde wereld,’ zegt Norbie.
‘Waarom reizen jullie niet naar de Tussenwereld?’, vraagt Josefien.
‘Ja,’ zegt Oude Sam, ‘en waar zijn de eerste en tweede wereld dan gebleven?’
‘De eerste en tweede wereld zijn lang geleden al verdwenen,’ zegt Norbie, ‘niemand weet wat daar mee gebeurd is. En de Tussenwereld is een soort Tussenwereld. Daar bestaat de tijd niet en raken dingen kwijt.’
‘Daarom was ik daar,’ zegt JR, ’kijken of de Meesterverteller misschien wel in de Tussenwereld zit.’
‘Ik heb nog nooit van een Tussenwereld gehoord,’ zegt Oude Sam, ‘en ook niet van Springpoorten.’
‘Nee,’ zegt Josefien, ‘ik ken alleen maar jouw tweelingboom, Oude Sam, waar je tussen kunt reizen. Maar dat is alleen op onze wereld.’
‘Je bent toch wel eens wat kwijt geweest?’, vraagt Norbie, ‘iets wat je een hele tijd niet kon vinden en dan zomaar opeens was het er weer.’
‘Ja,’ zegt Josefien, ‘dat klopt. Laatst nog met de koekjestrommel. Opeens was die er weer. Wel leeg gegeten, maar hij was er wel weer.’
‘Die koekjestrommel is gewoon verdwaald geweest in de Tussenwereld,’ zegt Norbie, ‘het kan soms even duren voordat zoiets weer langs een Springpoort komt die naar onze wereld gaat.
‘Ik hoopte de Meesterverteller tegen te komen op mijn reizen van de derde naar de vijfde wereld’, zegt JR, ‘maar helaas, ik vond alleen een paar laarzen. Toen ik die terugstuurde via de Springpoort, werd ik zelf ook gegrepen door iets in de Tussenwereld. En eindigde ik in de rugzak op deze wereld.’
Oude Sam en Josefien vinden het maar een vreemd verhaal. Ondertussen is het hele gezelschap zo druk bezig met het gesprek dat ze niet meer letten op hun omgeving. Niets beweegt daar. Tot opeens een gedaante verschijnt aan de horizon.
Oude Sam en Josefien zitten met met Norbie en JR op het verlaten strand bij de Exotische Eestzee. Ze hebben net gehoord dat het nomadenvolk, waar Norbie deel van uitmaakt, niet alleen tussen bergen en water heen en weer reist, maar ook tussen de derde en de vijfde wereld. Dat doen ze via Springpoorten en de Tussenwereld. Dat is een wereld waar de tijd niet bestaat en dingen kwijtraken.
JR hoopte met het heen en weer reizen tussen de derde en vijfde wereld de Meesterverteller te vinden. Maar hij vond alleen een paar laarzen. Toen hij die terug wilde sturen naar onze wereld, werd hij gegrepen door iets in de Tussenwereld en eindigde hij in de rugzak van de Meesterverteller. Een rugzak die Oude en Sam bij zich hebben.
Ons viertal is zo druk met elkaar in gesprek dat ze niet in gaten hebben dat aan de horizon een gedaante verschijnt. Een gedaante die met grote stappen hun kant op komt. Het is een man. Een donkere mantel om zijn schouders geslagen, zijn gezicht verscholen onder de kap. Hij probeert helemaal niet stil te zijn en beent gewoon op ons viertal af. Josefien is de eerste die hem in de gaten krijgt.
‘Wie is dat?’, roept ze uit en wijst in de richting van de man.
Oude Sam, Norbie en JR draaien zich om en zien de gedaante ook op hun afbenen.
‘Geen idee,’ zegt Oude Sam, ‘maar hij loopt wel recht op ons af. Moeten we ons zorgen maken, Norbie?’
Norbie kijkt nog eens goed. JR doet met hem mee. Die begint opeens heel hard te blaffen, rent op de gedaante af en springt tegen hem op.
De man tilt JR optilt en drukt hem tegen zijn borst.
‘Hé ouwe Dibbes,’ roept de man, ‘dat is lang geleden. Wat ben ik blij je weer te zien.’
Oude Sam en Josefien slaken een zucht van verlichting. Zo’n begroeting kan alleen maar goed volk betekenen. De man zet JR weer neer. Die springt om hem heen terwijl hij op de rest van het gezelschap afbeent. Met een laatste grote stap komt hij tot stilstand.
‘Zo, Oude Sam,’ zegt de man, ‘eindelijk ontmoeten wij elkaar.’
Oude Sam kijkt de man verbaasd aan.
‘Hoe weet jij wie ik ben?’, vraagt hij.
‘Ik hoor al vele manen jouw naam en heb anderen veel over jouw avonturen horen vertellen. Ik heb je zelfs wel eens zien lopen, maar toen had ik geen tijd om je gedag te komen zeggen. Maar ik heb je op een andere manier al ontmoet.’
De man kijkt Oude Sam aan en doet zijn kap af. Hij heeft een verweerd gezicht. Zo’n gezicht van iemand die veel buiten is en veel heeft meegemaakt. Pretoogjes glinsteren achter brillenglazen en kijken naar Oude Sam.
‘Ik heb jou gezien in mijn visioen?, zegt Oude Sam, ‘jij bent de Meesterverteller.’
‘Klopt,’ zegt de man, ‘ik ben blij dat ik je gevonden heb. Zwerven over werelden en verhalen verzamelen is wat ik het liefste doe. Want verhalen moeten verteld en gehoord worden. Maar een groot gevaar dreigt. Stille stemmen zijn ontsnapt uit de Tussenwereld. En nu zijn al onze verhalen in gevaar.’
Oude Sam en Josefien hebben eindelijk de Meesterverteller ontmoet. Waar hij zomaar opeens vandaan is gekomen is nog een raadsel. Maar hij blijkt de hulp van Oude Sam nodig te hebben. Een groot gevaar dreigt. Stille stemmen zijn ontsnapt uit de Tussenwereld. Alle verhalen zijn in gevaar. Verhalen die verteld en gehoord moeten worden. Hoe Oude Sam de Meesterverteller kan helpen is ook nog een raadsel. Misschien dat we nu meer horen.
‘Zijn al onze verhalen in gevaar door de stille stemmen?’, vraagt Josefien.
‘Ja,’ zegt de Meesterverteller, ‘door de stille stemmen. Kom, laten we gaan zitten en een vuurtje stoken. Dan vertel ik jullie meer terwijl ik mijn voeten opwarm. Die zijn echt kouder dan ijs geworden in dit avontuur.’
Iedereen kijkt naar beneden en ziet de blote voeten van de Meesterverteller.
‘Eh,’ zegt JR, ‘ik heb je laarzen teruggestuurd via één van de Springpoorten. Heb je die niet ontvangen?’
‘Nee,’ zegt Josefien, ‘die heeft hij zeker niet ontvangen. Die zaten in de rugzak die wij aan boord van De Ronde Walvis vonden.’
‘Hebben jullie die rugzak bij jullie?’, vraagt de Meesterverteller op verheugde toon. De gedachte aan paar warme laarzen voor zijn koude voeten maakt hem gelijk blij. Zijn hele gezicht begint te stralen en zijn pretoogjes glimmer nog harder dan dat ze al deden.
‘Ja’, zegt Oude Sam, ‘in het visioen waarin wij elkaar ontmoet hebben, vroeg je ook of ik de rugzak wilde meenemen. Weet je dat niet meer?’
‘Jawel, zegt de Meesterverteller, ‘maar ik had geen idee dat mijn laarzen in mijn magische rugzak zouden zitten. ’
‘Dat jouw rugzak magisch is, hebben we gemerkt,’ zegt Josefien, ‘de meest rare dingen zijn er al uitgekomen.
Ze loopt naar de rugzak en wil de laarzen eruit pakken. Ze doet de klep weer open die dichtgevallen was en wil haar poot in de rugzak steken.
‘Pas je op,’ roept Oude Sam, ‘de laatste keer dat ik dat deed, werd ik in mijn poot gebeten.’
‘Ja sorry hoor,’ zegt Jack Russel, ‘dat was voor mij de enige manier om terug te komen in deze wereld. Ik moest me wel vastbijten in iets tastbaars hier. Ik hoop dat ik je geen pijn gedaan heb.’
‘Nee,’ zegt Oude Sam, ‘dat heb je ook niet. Ik schrok wel, maar het deed niet echt pijn. Maar er kan meer in de rugzak zitten wat in deze wereld probeert te komen. Dus je moet wel voorzichtig zijn, Josefien.’
‘Kijk jij maar, Oude Sam, jouw krachten zijn magischer dan die van mij’, zegt Josefien en ze geeft de rugzak aan hem.
Oude Sam steekt zijn poot voorzichtig in de rugzak. Deze keer is er niets wat bijt. Maar het zijn geen laarzen die hij uit de rugzak haalt. Maar wat is het dan wel? Het is een boek waar op de buitenkant iets staat geschreven. Josefien kijkt over zijn schouder mee terwijl Oude Sam het boek begint door te bladeren.
‘Wat is dat voor raar boek,’ zegt ze, ‘het is een handleiding voor reizen door tussenwerelden.’
Het gezelschap van Oude Sam en Josefien is uitgebreid met de Meesterverteller. Die kwam op blote voeten aangewandeld. Die vertelde dat alle verhalen in gevaar zijn door stille stemmen. De Meesterverteller wil een kampvuur maken zodat hij zijn voeten kan warmen terwijl hij het hele verhaal vertelt. Hij hoort dat zijn laarzen via een Springpoort zijn teruggestuurd naar deze wereld. Die zaten in de rugzak die Oude Sam en Josefien vonden op de drakenboot van Kapitein Ebeling, De Ronde Walvis. Dit keer haalt Oude Sam een handleiding voor reizen door tussenwerelden tevoorschijn.
‘Dat is inderdaad een raar boek,’ zegt de Meesterverteller, ‘laat eens kijken.’
Oude Sam geeft het boek aan de Meesterverteller. Hij hoopt dat die meer over het boek kan vertellen. De Meesterverteller bladert het boek ondertussen door.
‘Mm,’ zegt hij, ‘dit is een hoofdstuk over hoe je ervoor zorgt dat tijd niet bestaat.’
‘Dat lijkt me best wel eens handig,’ zegt Josefien, ‘tijd gaat soms zo snel. Het is best handig als je af en toe eens wat meer tijd kan hebben omdat het even niet bestaat.’
‘Even is misschien wel fijn,’ zegt de Meesterverteller, ‘maar dit hoofdstuk gaat over tijd voor altijd kwijtraken. Dat lijkt me niet zo handig.’
‘Nee,’ zegt Oude Sam, ‘dat is inderdaad niet zo handig, zeker als er geen oplossing is om het terug te halen zoals dat met de bloesemthee van Madame Madeleine kan.’
‘Wie is dat?’, vraagt Norbie, ‘die dame heb ik nog nooit ontmoet.’
‘Madame Madeleine is een hele bijzondere damesmuis. Die heeft ons al in meerdere avonturen geholpen om de verloren tijd terug te vinden.’
‘Dat doet ze niet alleen met haar bloesemthee,’ zegt Josefien, ‘maar ook met de meest verrukkelijk gebakken Madeleine koekjes die je ooit zult proeven.’
‘Mm ja,’ zegt Oude Sam, ‘wat betreft zou het niet erg zijn om haar in dit avontuur weer te treffen.’
‘Nou,’ zegt JR, ‘ik zie veel maar geen koekjes en ook geen thee. Wel de blote voeten van de Meesterverteller en een rare handleiding. Wat staat er nog meer in?’
De Meesterverteller bladert verder.
‘Het grootste deel van het boek gaat erover hoe je dingen kwijtraakt en wat je allemaal kwijt kunt maken in de Tussenwereld’, zegt hij.
‘Staat er misschien ook iets in over stille stemmen en verhalen in gevaar brengen,’ vraagt Josefien, ‘of hoe bemanning kan verdwijnen van een boot?’
‘Ja,’ zegt Oude Sam, ‘want niet alleen jij was kwijt, Meesterverteller, maar ook deel van de bemanning van De Ronde Walvis.’
‘Goede vraag’, zegt de Meesterverteller en hij bladert verder naar het laatste deel. Daar zit een boekenlegger tussen. Die ziet er zo vaak gebruikt uit, dat de boekenlegger helemaal groezelig is. Zodra de boekenlegger bevrijdt is van de pagina’s waar het tussen zit, springt het uit het boek en vliegt het als een gek in het rond.
Oude Sam heeft een handleiding voor reizen door tussenwerelden uit de rugzak van de Meesterverteller gehaald. Het is iedere keer weer een verrassing wat er uit de rugzak komt. De Meesterverteller heeft het boek van Oude Sam overgenomen en bladert het door. Er zit een hoofdstuk in over hoe je tijd voor altijd kunt verliezen. Het grootste deel van het boek gaat over het kwijtraken van dingen in de Tussenwereld. Als de Meesterverteller achter in het boek aankomt, springt een groezelige boekenlegger uit het boek.
‘Wow,’ zegt Josefien terwijl ze bukt om de boekenlegger te ontwijken die als een gek in het rond vliegt.
Het rare ding cirkelt om onze groep vrienden heen en scheert in duikvlucht tussen hen door. Tot de Meesterverteller het zat is en de boekenlegger uit de lucht plukt. Eenmaal klem tussen de vingers van de Meesterverteller komt het tot bedaren.
‘Zo,’ zegt de Meesterverteller, ‘dat is beter. Laten we eens kijken of we wat kunnen ontdekken.’
Iedereen verzamelt zich om de Meesterverteller heen. JR heeft zijn eenoog brilletje gepakt en tuurt ingespannen mee. Norbie vindt het maar een gek ding en blijft een beetje op afstand. Josefien, nieuwsgierig als ze is, komt voorzichtig dichterbij.
‘Kun je iets ontdekken, Meesterverteller?’, vraagt Oude Sam.
‘Er staan allemaal krabbels op dit ding’, zegt de Meesterverteller, ‘maar in een taal die ik niet begrijp.’
‘Laat mij eens kijken,’ zegt Norbie, ‘misschien is het in de oude taal van mijn volk.’
De Meesterverteller steekt zijn hand met de boekenlegger uit en Norbert pakt het groezelige ding voorzichtig vast. Het ene moment dat de boekenlegger minder goed wordt vastgehouden maakt het meteen weer een paar rare bewegingen.
‘Wow,’ zegt Norbie, ‘dat ding is sterk zeg.’
‘Ja,’ zegt de Meesterverteller, ‘goed stevig vasthouden, dan doet het ding niets meer.’
De Meesterverteller heeft gelijk. Zodra Norbie de boekenlegger stevig tussen zijn vingers vasthoudt, is het rustig en kan hij op zijn gemak de krabbels bekijken.
‘Dat is inderdaad geschreven in de oude taal van mijn volk,’ zegt Norbie, ‘het is lang geleden dat ik een nomadische tekst heb gezien.’
‘Kun je het vertalen?’, vraagt Josefien.
‘Nou,’ zegt Norbie, ‘niet zomaar. Daar heb ik wel even iets bij nodig.’
‘Wat heb je daar bij nodig?’, vraagt Josefien.
‘Een heel speciaal boek’, zegt Norbie, ‘een boek dat ik al mijn hele leven bij me draag. Ik zal het pakken.’
‘O nee’, roept hij als hij in zijn eigen tas zoekt, ‘wat een ramp, mijn dagboek is verdwenen.’
Oude Sam en Josefien zitten met Norbie, JR en de Meesterverteller op het strand van de Exotische Eestzee met een handleiding voor reizen door tussenwerelden. Uit het laatste deel ontsnapt een boekenlegger, die als een gek in het rond vliegt. Eenmaal tussen de vingers van de Meesterverteller houdt de boekenlegger zich rustig.
De gekke krabbels die op het rare ding staan, zijn in een oude taal van het Nomadenvolk van Norbie geschreven. Hij wil de krabbels wel vertalen maar daar heeft hij zijn dagboek bij nodig. En die zit niet meer in zijn tas.
‘O jee’, zegt Josefien, ‘wat erg.’
‘Ja,’ zegt Norbie, ‘mijn dagboek is mijn alles. Daar teken ik mijn verhalen in op en alles wat ik geleerd heb ik mijn leven.’
‘Staan daarin ook je aantekeningen over de oude taal van jouw volk?’, vraagt Oude Sam.
‘Ja,’ zegt Norbie, ‘zonder die aantekeningen kan ik die krabbels niet vertalen.’
‘O jee,’ zegt Josefien, ‘misschien staan er wel belangrijke aanwijzingen op. Maar hoe komen we daar nu achter?’
‘We hebben je dagboek nodig, Norbie,’ zegt de Meesterverteller, ‘heb je enig idee waar die kan zijn?’
‘Ja, vertel maar,’ zegt JR, ‘dan ga ik onmiddellijk op zoek.’
‘Ik hoop dat mijn dagboek in één van de kisten zit die mijn volk heeft meegenomen op hun reis door de Grote Grijze Bergen.’
‘Dan moeten we als de wiedeweerga op pad,’ zegt de Meesterverteller, ‘dan halen we ze misschien nog wel in.’
‘Ja,’ zegt Norbie, ‘ik moet sowieso Oude Sam en Josefien helpen met reizen door de Grote Grijze Bergen. Laten we op pad gaan.’
Iedereen pakt zijn spullen bij elkaar. De Meesterverteller neemt zijn rugzak over van Oude Sam. Voor de zekerheid doet hij de klep nog een keer open en tuurt hij naar binnen.
‘Helemaal niets,’ zegt hij, ‘waar mijn laarzen zijn gebleven is mij een raadsel.’
‘Laat Oude Sam nog eens kijken’, zegt Josefien, ‘die kan af en toe de meeste gekke dingen uit schijnbaar lege zakken tevoorschijn toveren.’
De Meesterverteller geeft zijn rugzak nog een keer aan Oude Sam. Die doet de klep ook open en tuurt naar binnen.
‘Ik denk dat je niet goed gekeken hebt, hoor,’ zegt Oude Sam, ‘ik zie onderin nog iets liggen.’
Hij steekt zijn poot in de rugzak en haalt er vervolgens een sleutel uit.
‘Waar is die nu weer van’, roept Josefien uit.
‘Ah,’ roept Norbie, ‘wat een geluk. Nu hoeven we niet te lopen maar kunnen we rijden. Alhoewel dat wel extra gevaarlijk is.’
Oude Sam en zijn vrienden willen de krabbels op de boekenlegger vertalen. Een boekenlegger die in een handleiding zat voor reizen door tussenwerelden. Ze zijn geschreven in de oude taal van het Nomadenvolk waar Norbie deel van uitmaakt. Maar daar heeft hij wel zijn dagboek bij nodig. Die zit niet meer in zijn tas maar misschien wel in zijn kist die bij zijn volk is. Dan ontdekt Oude Sam nog een sleutel in de rugzak van de Meesterverteller. Dat maakt Norbie blij want nu kunnen ze rijden. Alhoewel dat wel extra gevaarlijk is.
‘Waarom is dat extra gevaarlijk?’, vraagt Josefien.
‘Dat zul je straks zelf wel zien,’ zegt Norbie, ‘ik hoop niet dat jullie last hebben van hoogtevrees.’
‘Als we kunnen rijden, vraag ik me wel af waar je het voertuig hebt verstopt’, zegt JR.
‘Ja,’ zegt Oude Sam, ‘daar ben ik ook wel benieuwd naar.’
Hij kijkt om zich heen. Hij ziet helemaal niets wat op een voertuig lijkt. Hij ziet alleen maar water, strand en duinen.
‘Ha, wacht maar’, zegt Norbie en hij loopt naar één van de duinen toe.
Dat blijkt helemaal geen duin te zijn, maar een camouflagekleed. Als hij het kleed wegtrekt, komt daar een stoere jeep tevoorschijn.
‘Wauw, wat gaaf’, zegt Josefien.
‘Ja hé’, glundert Norbie, ‘dit is ons favoriete voertuig. Hij rijdt ons door zand en over rotsen. Prima dus om mee langs zee te rijden en door de bergen. Kom, gooi alles achterin en zoek een plekje, dan vertrekken we meteen.’
De Meesterverteller pakt alle spullen bij elkaar en wil deze achterin gooien.
‘Wow,’ zegt hij, ‘daar zijn mijn laarzen dus gebleven.’
‘Echt waar?,’ roept Josefien, ‘hoe komen die daar nu weer terecht?’
‘Geen idee,’ zegt de Meesterverteller, ‘misschien heb ik wel een persoonlijke kwelgeest. Ik heb af en toe het idee dat er eentje bij mij in de buurt blijft hangen. Maar voor nu reken ik het goed. Heerlijk, eindelijk weer warme voeten.’
Hij trekt zijn laarzen aan en springt als laatste in de jeep. Voorin, naast Norbie die achter het stuur zit. Oude Sam, Josefien en JR zitten op de achterbank.
‘Hou je vast,’ zegt Norbie, ‘we gaan vertrekken.’
Daar gaat ons illustere gezelschap. In een woestijngroene jeep richting de voet van de Grote Grijze Bergen. Langzaam rijdt Norbie de jeep omhoog, steeds verder de bergen in. Tot ze zo hoog zijn, dat ze alleen nog maar van bergkam naar bergkam kunnen rijden.
‘Jeetje’, zegt Josefien, ‘hier moet je inderdaad geen last van hoogtevrees hebben. Ik hoop dat er niets ergs gebeurd.’
Oude Sam is eindelijk weer onderweg. Samen met Josefien en JR zit hij op de achterbank van de jeep die nu van bergkam naar bergkam rijdt door de Grote Grijze Bergen. Norbie zit achter het stuur, op zoek naar zijn Nomadenvolk.
De Meesterverteller zit naast hem. Die heeft eindelijk weer warme voeten want zijn favoriete laarzen, die al die tijd maar niet tevoorschijn wilden komen, bleken in de jeep te staan. Een jeep die onder een camouflagekleed verstopt zat. Niet alle duinen zijn wat het lijkt aan de Eestzee.
‘Zijn we nog lang onderweg?’, vraagt Josefien.
‘Dat denk ik wel,’ zegt Norbie, ‘mijn volk is een maan geleden al op reis gegaan. Wel te voet en met karren voor de kisten dus we kunnen we ze nog wel inhalen denk ik.’
‘Als we dan toch nog even onderweg zijn,’ zegt Oude Sam, ‘is het dan tijd om ons te vertellen wat het grote gevaar is dat dreigt, Meesterverteller?’
‘Dat is een goed idee, Oude Sam’, zegt de Meesterverteller, ‘want onze verhalen zijn in gevaar omdat stille stemmen ontsnapt zijn uit de Tussenwereld.’
‘Ik ben wel benieuwd wie die stille stemmen zijn’, zegt Josefien.
‘Stille stemmen zijn stemmen die niet spreken. Ze leven alleen maar in Tussenwerelden. Op de plek waar tijd niet bestaat en dingen soms kwijtraken. Verhalen bestaan daar niet.’
‘Waarom hebben ze daar geen verhalen?,’ vraagt Oude Sam, ‘jullie zwerven over werelden en verzamelen overal verhalen. Waarom ook niet daar?’
‘Verhalenvertellers zwerven wel over werelden maar wij reizen nooit via Springpoorten’, zegt de Meesterverteller.
‘Waarom niet?’, vraagt Josefien.
‘Als stille stemmen een verhalenverteller tegenkomen, dan willen ze die vasthouden in de Tussenwereld,’ zegt de Meesterverteller, ‘ze willen onze stem. En zonder stem kunnen wij geen verhalen meer vertellen.’
‘Daarom zijn dus alle verhalen in gevaar,’ zegt Oude Sam, ‘omdat er stille stemmen ontsnapt zijn naar deze wereld en op zoek zijn naar verhalenvertellers.’
‘Klopt,’ zegt de Meesterverteller, ‘en ik vrees dat dat door mij komt. Ik stond samen met onze Zen Meester en Navigator voor één van de oneindige kastjes van waterheks Najar toen we opeens de Kwelgeest aan boord van De Ronde Walvis vals hoorde lachen. We kregen een duw en tuimelden zo het kastje in. Dat kastje was een Springpoort naar de Tussenwereld.’
‘Maar jij bent er nu weer’, zegt Oude Sam.
‘Klopt,’ zegt de Meesterverteller, ‘ik zweefde ergens rond, in gevecht met een stille stem die mijn stem wilde afpakken. Opeens zag ik mijn laarzen verschijnen. Ik pakte ze vast maar toen gebeurde er iets heel raars en werd ik samen met de stille stem terug naar deze wereld getrokken.’
‘Over rare dingen gesproken,’ zegt Norbie, ‘kan één van jullie op de kaart kijken? Ik ben bang dat we verdwaald zijn. We rijden opeens door voor mij onbekend gebied.’
Oude Sam en zijn vrienden reizen in een jeep door de Grote Grijze Bergen. De Meesterverteller vertelt hoe hij samen met de Zen Meester en Navigator van de Ronde Walvis een duw kreeg van de Kwelgeest aan boord en zo verdween in een Tussenwereld. Tijdens een gevecht met een stille stem ziet de Meesterverteller zijn laarzen verschijnen. Hij pakt ze vast en weet zo terug te keren naar deze wereld. Dan roept Norbie dat ze in voor hem onbekend gebied zijn.
De Meesterverteller rommelt in het handschoenenkastje en vist daar een kaart van de Grote Grijze Bergen tevoorschijn.
‘Ik zal eens even kijken’, zegt hij terwijl hij de kaart uitvouwt. Die waait pardoes in zijn gezicht. Met moeite legt hij de kaart uitgevouwen voor hem neer.
‘Waar zijn we ongeveer?’, vraagt hij.
‘Als het goed is, zijn we net de 21ste bergkam gepasseerd’, zegt Norbie.
De Meesterverteller zoekt op de kaart tot hij de bergkam heeft gevonden.
‘En waar denk je dat we nu zijn?’, vraagt hij.
‘Dat weet ik niet’, zegt Norbie, ‘ik weet hoe de 22ste bergkam eruit ziet, maar hier herken ik helemaal niets. Daarom denk ik dat we verdwaald zijn. Kun je kijken of er nog andere afslagen op de kaart te vinden zijn.’
De Meesterverteller zoekt en zoekt maar hij kan geen andere afslagen vinden.
‘Als er geen andere afslagen zijn,’ zegt Oude Sam, ‘en dit niet de 22ste bergkam is, waar zijn we dan belandt?’
‘Ik heb echt geen idee’, zegt Norbie.
‘Heeft het dan wel zin om door te rijden?’, vraagt Josefien.
‘Goed punt jongedame,’ zegt JR, ‘volgens mij kunnen we beter even stoppen en de boel hier onderzoeken.’
Norbie trapt op de rem en brengt de jeep tot stilstand. Het uitzicht is echt adembenemend mooi. Bergkam na bergkam is zichtbaar, tot ver voorbij de horizon. De bergkam waar ze nu zijn, mag dan misschien wel niet de 22ste bergkam zijn, maar nodigt wel uit om stil te staan en te genieten. Aan de ene kant een heel weids uitzicht, aan de andere kant nog meer bergen, rotsen en bomen die op plekken willen groeien waar andere dingen niet willen groeien.
‘Het is hier prachtig’, zegt Josefien.
‘Ja,’ zegt de Meesterverteller, ‘hier moeten ook wel prachtige verhalen vandaan komen, dat kan niet anders.’
‘Dat klopt’, zegt opeens een zware stem. Iedereen schrikt en springt achteruit als een grote verschijning met enorme snelheid van achter een berg met rotsblokken tevoorschijn komt. Het is een gigantisch beest met een puntige hoorn op zijn neus die ook nog eens heel boos kijkt. ‘O jee’, zegt Josefien geschrokken, ‘dat is een neushoorn en die zijn heel gevaarlijk.’
Oude Sam en zijn vrienden zijn verdwaald in de Grote Grijze Bergen. Op de kaart valt niets te zien, ook geen andere afslagen. Onze groep vrienden besluit te stoppen op de plek waar ze nu zijn. Dan kunnen ze kijken of daar nog iets te ontdekken valt. Ze bewonderen het prachtige uitzicht als opeens een neushoorn tevoorschijn komt. Het hele gezelschap schrikt zich een ongeluk. Neushoorns kunnen heel gevaarlijk zijn.
Oude Sam springt voor Josefien om haar te beschermen. Norbie daarentegen loopt juist op de neushoorn af.
‘Wat ga je doen?,’ roept Josefien, ‘pas op!’
‘Ik hoef niet op te passen,’ roept Norbie en lachend valt hij de neushoorn om de hals.
‘Dat is wel duidelijk,’ zegt de Meesterverteller, ‘die kennen elkaar.’
‘Inderdaad,’ zegt Oude Sam, ‘ik ben benieuwd naar dat verhaal.’
‘Ik zal jullie voorstellen aan elkaar,’ zegt Norbie, ‘dit is Nora Neushoorn. Nora, deze mooie zwarte kat dame is Josefien, daar staat de Meesterverteller met JR en die zwarte kat daar is Oude Sam.’
‘Oude Sam?, zegt Nora Neushoorn, ‘is dit De Oude Sam met de magische krachten?’
‘Ja,’ zegt Norbie, ‘dit is die Oude Sam. Ik moet hem en zijn metgezel Josefien door de Grote Grijze Bergen loodsen, maar we zijn verdwaald.’
‘We zijn ook nog op zoek naar het nomadenvolk van Norbie,’ zegt de Meesterverteller, ‘we hebben zijn dagboek nodig om dingen te vertalen uit een oude taal.’
‘Weet jij waar we hier zijn?’, vraagt Josefien.
‘Ja,’ zegt Nora Neushoorn, ‘dat weet ik wel. We zijn hier in een speciale Tussenwereld. Eentje die op deze wereld kan bestaan. Een soort Tussenland is het.’
‘Nee toch,’ roept de Meesterverteller uit, ‘niet weer een Tussenwereld. Daar zijn ze op zoek naar verhalenvertellers zoals ik. Ik wil mijn stem niet kwijtraken.’
‘Dat niet alleen’, zegt Oude Sam, ‘als het een Tussenland is, dan is het helemaal gevaarlijk. Daar wonen vreemde geesten die willen dat je voor eeuwig bij ze blijft. Die wil ik liever niet tegenkomen.’
‘Het maakt niet uit of het een Tussenland of Tussenwereld is,’ zegt Josefien, ‘feit is dat we verdwaald zijn. We moeten hier weg en we moeten het volk van Norbie vinden, zodat we het dagboek kunnen vertalen.’
‘Weet jij hoe we hier weg moeten komen?’, vraagt Oude Sam aan Nora Neushoorn. Hij bekijkt haar nog eens goed. Het is wel de mooiste neushoorns die hij ooit is tegenkomen. Ze heeft een prachtig blauw pantser, bewerkt met allerlei symbolen. Ook zij ziet eruit alsof ze heel veel verhalen kan vertellen.’
‘Nou,’ zegt Nora Neushoorn, ‘ik heb wel een idee. Ik weet dat een klein stukje verderop een speciale poort staat. Een uitgang uit deze wereld. Misschien kunnen jullie die gebruiken om hier weg te komen. De poort staat aan de rand van een verlaten kamp, maar de laatste paar dagen hoor ik daar een heleboel geluiden vandaan komen, dus we moeten wel voorzichtig zijn.’
Oude Sam en zijn vrienden zijn verdwaald in de Grote Grijze Bergen. Op de plek waar ze gestopt zijn, leren ze Nora Neushoorn kennen, een oude vriendin van Norbie. Ze vertelt dat ze in een speciale Tussenwereld zijn. Eentje die wel kan bestaan op deze wereld en ook wel Tussenland wordt genoemd. Dat laat zowel Oude Sam als de Meesterverteller schrikken.
Nora Neushoorn weet misschien wel een manier om weg te komen van de plek waar ze nu zijn. Daarvoor moeten ze naar een uitgangspoort die een eindje verderop staat. Die poort staat aan de rand van een verlaten kamp waar de laatste dagen wel allemaal vreemde geluiden vandaan komen. Ze moeten dus wel voorzichtig zijn. Ze pakken hun spullen uit de jeep en lopen achter Nora Neushoorn aan richting het kamp.
‘Waar kennen jullie elkaar van?’, vraagt Josefien aan Norbie en Nora Neushoorn.
‘Ik kwam Nora op één van onze reizen tegen,’ zegt Norbie, ‘ze heeft het verhaal van mijn volk opgetekend.’
‘Klopt,’ zegt Nora, ‘en al die verhalen teken ik op in mijn pantser, zodat ze weer verder kunnen reizen over deze wereld.’
‘Wat een mooie manier om verhalen te verspreiden,’ zegt de Meesterverteller, ‘ik hoop dat je een paar verhalen wilt vertellen.’
‘Dat wil ik wel,’ zegt Nora Neushoorn, ‘maar niet nu. We zijn vlakbij het kamp dat bij de Springpoort staat. Laten we stil zijn en kijken of we kunnen ontdekken waar al dat geluid de laatste dagen vandaag komt.’
Onze groep vrienden loopt stilletjes verder en nadert voorzichtig het kamp dat omringt is door een groepjes bomen. Zo kunnen ze mooi kijken zonder meteen gezien te worden. Het is een bedrijvigheid van jewelste in het kamp en zodra Norbie ziet wie het zijn, stormt hij naar voren.
‘Kom,’ roept hij achteromkijkend terwijl hij enthousiast zijn nieuwe vrienden wenkt, ‘dit is mijn volk.’
Iedereen kijkt op en laat vallen waar ze mee bezig zijn. Enthousiast stormen ze op Norbie af en het is een hartelijk weerzien van jewelste. Norbie wordt omhelst en krijgt duizend vragen op zich afgevuurd.
‘Rustig, rustig,’ zegt Norbie, ‘ja, ik heb Oude Sam en Josefien gevonden en nog wat nieuwe metgezellen. Jullie hebben alle tijd om ze zo te ontmoeten. Maar eerst moeten jullie me vertellen of mijn kist met jullie is meegereisd. Ik heb mijn dagboek nodig om een stuk tekst te kunnen vertalen.’
‘Ja,’ zegt één van de Oudsten van het Nomadenvolk, ‘we hebben goed op jouw kist gepast, maar vreemde krachten zijn aan het werk geweest.’
‘Vreemde krachten?’, vraagt Josefien, ‘wat voor vreemde krachten?’
‘Dat weten we niet,’ zegt een andere Oudsten, ‘maar het lijkt erop alsof ze willen voorkomen dat jouw kist wordt opengemaakt. Kijk maar.’
Samen halen de Oudsten de kist van Norbie tevoorschijn. De zijkanten zijn prachtig versierd met de mooiste symbolen. Met een mooi versierd deksel met een slot. Dat slot zit onder de roest. Hoe krijgen ze nu de kist open?
Oude Sam en zijn vrienden zijn op een onbekende Tussenwereld in de Grote Grijze Bergen beland. Daar hebben ze Nora Neushoorn ontmoet. Die weet misschien wel een uitweg uit deze wereld en daarvoor moeten ze naar een Uitgangspoort. Die poort staat aan de rand van een verlaten kamp. Maar zo verlaten is dat kamp niet meer, want het Nomadenvolk van Norbie is daar neergestreken.
Een hartelijk weerzien volgt maar ze moeten nog even wachten met het uitwisselen van alle avonturen. Norbie wil weten of zijn kist bij de Oudsten van zijn volk is. Dat blijkt het geval te zijn, maar iets wil kennelijk beletten dat Norbie zijn dagboek uit die kist kan halen. Het hele slot zit onder de roest. Beteuterd kijkt Norbie naar zijn kist.
‘Jee,’ zegt hij, ‘hoe krijg ik die nog open.’
‘Heb je de sleutel?’, vraagt Oude Sam.
‘Ja,’ zegt Norbie, ‘die heb ik hier.’
Norbie wijst naar iets dat onder zijn kleding om zijn nek hangt. Hij pakt het koord en trekt de sleutel tevoorschijn. Een luid gejammer klinkt van achter de Uitgangspoort aan de rand van het kamp. De deur zwaait open en een grote windvlaag waait door het kamp heen. Alles omver blazend wat los en vast zit. Iedereen klampt zich aan elkaar vast. Maar niemand kan voorkomen dat de sleutel uit de handen van Norbie wordt gerukt en door de windvlaag wordt meegenomen. Door de deur van de Uitgangspoort, die daarna met een luide klap dichtvalt.
‘Wow,’ zegt Josefien, ‘zoiets heb ik nog nooit meegemaakt.’
‘Wij ook niet’, zeggen de leden van het Nomadenvolk.
‘Iemand wil echt niet dat jij die kist openmaakt,’ zegt JR, ‘laat mij achter die windvlaag aangaan, dan haal ik die sleutel wel terug.’
‘Niets daarvan,’ zegt Oude Sam, ‘dat is geen missie om in je eentje uit te voeren.’
‘Daar ben ik het helemaal mee eens,’ zegt één van de De Oudsten van het Nomadenvolk, ‘je hebt daar te maken met bijzondere krachten, dus we moeten kijken wie we het beste naar de andere kant van de Uitgangspoort kunnen sturen.’
‘Dat is in iedere geval Oude Sam,’ zegt Josefien, ‘en waar Oude Sam gaat, daar ga ik. Ik ben hem in ons vorige avontuur ook de helft van de tijd kwijt geweest, dat laat ik niet nog een keer gebeuren.’
Iedereen moet lachen als Oude Sam en Josefien elkaar liefkozend een kopje geven. De liefde tussen deze twee bijzondere katten is even extra goed voelbaar.
‘ik denk dat het verstandig is dat ik meega,’ zegt de Meesterverteller, ‘en Nora Neushoorn ook. In deze Tussenwereld lopen we altijd gevaar dat onze verhalen worden geroofd.’
‘Nou,’ zegt Nora Neushoorn, ‘mij roven ze niet zo gauw hoor.’
Iedereen moet lachen als ze naar imposante verschijning van Nora Neushoorn kijken. Dan wordt iedereen weer serieus. Spullen worden gepakt en een bijzondere expeditie staat op punt van beginnen.
Een bijzondere expeditie staat op punt van beginnen. Oude Sam, Josefien, JR, de Meesterverteller en Nora Neushoorn gaan op zoek naar de sleutel die door een bijzondere windvlaag is meegenomen naar de wereld achter de Springpoort. Het hartelijk weerzien van Norbie met zijn Nomadenvolk is van korte duur. Het avontuur gaat al weer verder.
Het bijzondere vijftal klaar staat bij de Uitgangspoort. Norbie komt op hen afgelopen met het kistje in zijn hand.
‘Ik denk dat jullie deze mee moeten nemen,’ zegt hij, ‘als jullie de sleutel vinden, dan vinden jullie vast ook wel een manier om het roestige slot open te maken. Dan kunnen jullie mijn dagboek gebruiken om de tekst op de boekenlegger te vertalen.’
‘Ga je niet mee met ons?’, vraagt Josefien.
‘Nee,’ zegt Norbie, ‘mijn plaats is hier, bij mijn volk. In ons visioen heb ik ook gezien dat ik jullie tot hier in de Grote Grijze Bergen bracht. De wereld waar jullie nu naar toegaan, dat is niet de plek waar ik een rol heb. Ik wens jullie een goede reis en hoop dat wij elkaar ooit weer zullen treffen.’
‘Vertelde het visioen niet dat wij elkaar weer treffen?’, vraagt Josefien.
‘Nee,’ zegt Norbie, ‘visioenen laten niet alles zien. Er zit altijd een zekere onzekerheid in de toekomst. Soms moet je niet alles willen weten.’
Met die wijze woorden nemen ze afscheid van elkaar. Dan duwt de Meesterverteller tegen de deur van de Uitgangspoort. Er gebeurt niets. Helemaal niets. Iedereen kijkt elkaar aan.
‘Wat nu?’, vraagt Josefien.
‘Laat mij eens proberen’, zegt Oude Sam.
Hij loopt naar voren en legt zijn kattenpoot op de klink van de deur. Langzaam duwt hij deze naar beneden. Een tergend langzaam gepiep klinkt. Tot de deur van het slot valt en openzwaait. Een raar soort luchtledigheid ontstaat en met een grote zucht wordt ons vijftal over de drempel getrokken. Met een plof valt de deur dicht. Onze groep vrienden staat in een onbekend landschap. Verwonderd kijken ze om zich heen.
‘Wauw,’ zegt Josefien, ‘dat was wel een hele vreemde gewaarwording’, zegt Josefien.
‘Nou,’ zegt JR, ‘dat kun je wel stellen. Ik ga de boel eens verkennen.’
Al snuffelend loopt JR in het rond. Het vreemde landschap bestaat uit allemaal gouden velden, zo ver als het oog reikt. In het midden van elk veld staat iets. Op een stok. Het is zwart. Het is niet goed te zien wat het is. JR loopt in de richting van het zwarte ding. Behoedzaam snuffelt hij verder over de grond.
‘Als je maar niet je poot optilt’, klinkt opeens een stem. Iedereen schrikt zich een hoedje.
‘Wie zegt dat?’, roept JR.
‘Ik,’ lacht de stem, ‘ik, ik, ik. Ik ben Vive vogelverschrikker. En ik ben dol op geheim agent hondjes!’
Wat een avontuur zijn onze vrienden weer in beland. Oude Sam en Josefien zijn samen met de Meesterverteller, Nora Neushoorn en JR over de drempel van de deur van de Uitgangspoort gestapt. Op zoek naar een sleutel die is meegenomen door een mysterieuze windvlaag.
Ze zijn in een wereld met allemaal gouden velden beland, zo ver als het oog reikt. Met op ieder veld een donkere gedaante. Jack Russell alias JR, gaat op onderzoek uit en maakt kennis met een vogelverschrikker die dol is op kleine hondjes.
‘Je gaat hem niet opeten hoor’, roept Josefien boos uit. Ze springt als een leeuwin voor JR, balt haar kattenpoten en zet een hoge rug op.
‘Nou zeg,’ zegt de vogelverschrikker, ‘ik maakte maar een grapje hoor. Ik lust helemaal geen hondjes. Ik ben een echte dame. Maar vertel, wat komen jullie doen? Zo vaak komen hier geen bezoekers.’
‘We zijn op zoek naar een sleutel,’ zegt Josefien, ‘eentje die is meegenomen door een windvlaag naar deze wereld.’
‘Is het weer zo ver,’ zucht Vive Vogelverschrikker, ‘dat was een raaf vermomd als windvlaag. Die steelt alles wat los en vast zit en glimt.’
‘Nou,’ zegt Oude Sam, ‘we denken dat er wel meer aan de hand is. Iemand wil voorkomen dat wij een kistje openmaken waar een speciaal dagboek in zit. Die kan ons helpen om de tekst op een boekenlegger die we vonden te vertalen. We denken dat daar aanwijzingen op staan om de wereld te redden van stille stemmen.’
‘Stille stemmen,’ zegt Vive Vogelverschrikker, ‘die eten verhalenvertellers op en zitten normaal in de Tussenwereld. Maar wat een boekenlegger daar nu mee te maken heeft, dat weet ik ook niet.’
‘Weet je wel waar we de sleutel kunnen vinden om het kistje open te maken?’, vraagt JR.
‘Dat weet ik dan weer wel,’ zegt de Vive Vogelverschrikker, ‘maar daarvoor moeten jullie niet hier zijn, maar daar.’
Vive wijst naar een plek in de verte. Torenhoge bergen doemen daar op.
‘Dat lijken de Grote Grijze Bergen wel weer,’ zegt Josefien.
‘Klopt’, zegt Vice, ‘jullie hebben zojuist de uitgang genomen van de Tussenwereld waar jullie zaten. Jullie zijn weer terug in jullie eigen wereld.’
‘Jeetje,’ zegt Josefien, ‘dat is wel een heel eind reizen, is er geen snellere manier om daar te komen?’
‘Die is er wel, zegt Vive Vogelverschrikker haalt een camera tevoorschijn, ‘ga daar maar staan met zijn allen, dan stuur ik jullie weer op weg met mijn tovercamera.’
Onze vrienden gaan bij elkaar staan en Vive neemt een foto. Het is een polaroid camera, waar langzaam een foto van het vijftal uitrolt. Met elke beweging lossen ze op in het echte leven.
‘Neeeeeee,’ roept Josefien, ‘wat gebeurt er?’
Roepen heeft geen zin, onze vrienden lossen op en als de foto klaar is, tuit de Vive Vogelverschrikker haar lippen. Hij blaast de foto richting de Grote Grijze Bergen en onze vrienden beginnen aan een wilde vlucht.
Wat onze groep vrienden nu weer meemaakt, is wel heel bijzonder. Vive Vogelverschrikker vertelt ons vijftal dat een raaf vermomd als windvlaag de sleutel heeft meegenomen. Ze blijken ook weer in hun eigen wereld te zijn en in de verte doemen de Grote Grijze Bergen al weer op. Dat is zo’n eind reizen dat Josefien zich hardop afvraagt of er geen snellere manier is om daar te komen. Vive Vogelverschrikker weet wel een manier. Ze neemt een foto van onze groep vrienden en langzaam worden ze overgebracht naar een polaroid foto. Die blaast Vive richting de Grote Grijze Bergen en zo beginnen ze aan een wilde tocht.
De foto suist over de gouden velden. Van vogelverschrikker naar vogelverschrikker. Iedere keer worden ze uit de lucht gegrist en blaast een andere vogelverschrikker het gezelschap weer een stapje verder. Net zolang tot de vogelverschrikkers op zijn. Langzaam vliegt de foto met onze groep vrienden richting een huisje met een veranda. Daar prijkt in een schommelstoel een mysterieuze dame. De foto landt aan haar voeten en ze raapt hem op.
‘Ah, daar zijn jullie eindelijk,’ zegt ze.
Ze pakt een camera uit een mand die naast haar staat. Ze stopt de foto erin en stapje voor stapje verdwijnt deze in het toestel. Beetje voor beetje komen onze vrienden in het echte leven weer tevoorschijn.
‘Brrrrr,’ zegt Josefien, ‘dat hoef ik niet nog een keer mee te maken.’
‘Dag vrienden,’ zegt de mysterieuze dame, ‘jullie kwamen vast hiervoor.’
Ze knipt met haar vingers en een raaf komt aangevlogen. Om zijn nek een sleutel aan een koord. Hij landt op de schouders van de mysterieuze dame. Ze pakt het koord en overhandigt dat aan Oude Sam.
‘Moet ik het kistje openmaken?,; vraagt Oude Sam, ‘en wie bent u eigenlijk?’
‘Ja,’ zegt de dame, ‘jij bent de enige met magische krachten hier. Jij krijgt het roestige slot wel open denk ik. En mijn naam is Dorethea. Ik ben de heks van het Noorden en ik moet jullie helpen. Anders komen we vast te zitten en hebben we straks geen woorden meer voor dit verhaal.’
De Meesterverteller haalt het kistje uit zijn rugzak en zet het voor Oude Sam neer. Die steekt de sleutel in het slot en met een krassend geluid draait hij hem rond. Het deksel gaat van het slot en het kistje springt open. Daar is dan eindelijk het dagboek van Norbie. De Meesterverteller rommelt in zijn rugzak en haalt de boekenlegger tevoorschijn.
‘Ik ben zo benieuwd wat er op staat’, zegt Josefien.
‘Anders ik wel,’ zegt Oude Sam.
Samen met de Meesterverteller gaat hij aan de slag terwijl de rest van het gezelschap geniet van het lekkers dat de heks van het Noorden en haar raaf klaar hebben staan. De boekenlegger houdt zich rustig en laat zich geduldig lezen. De raaf is inmiddels overgesprongen van haar schouder naar die van de Meesterverteller en leest mee.
‘Op de boekenlegger staan aantekeningen van één van de ouderen van het Nomadenvolk van heel lang geleden.,’ zegt de Meesterverteller, ‘het lijkt erop dat stille stemmen al eens eerder de wereld hebben bedreigd. We moeten weer op pad. Naar de plek waar alles verdwijnt.’
‘Op naar het gevaar,’ zegt Jack Russell, alias JR.
Iedereen is even stil. Wat staat hun weer te wachten en kunnen ze de wereld redden.
Dan begint de raaf opeens te zingen en doet iedereen huiveren.
‘Let’s hit the road, Jack,’ zingt de raaf met krassende stem, ‘and don’t you come back no more, no more, no more!’
Oude Sam en zijn vrienden zijn geland bij het huisje van een mysterieuze dame. Zij tovert het gezelschap weer tevoorschijn door de foto terug te stappen in de camera. Oude Sam weet het kistje met het roestige slot open te draaien en uit de vertaling blijkt dat ze op pad moeten naar de plek waar alles verdwijnt. Het hele gezelschap huivert en de raaf zingt met krassende stem ‘don’t you come back no more’.
‘Auw,’ zegt de Meesterverteller, ‘dat doet zeer aan mijn oren.’
De raaf moet zo hard lachen dat hij van de schouder van de Meesterverteller kukelt. Het is een komisch gezicht en iedereen lacht mee.
‘Als jullie uitgelachen zijn,’ zegt Dorethea, de heks uit het Noorden, ‘dan wordt het tijd om op pad te gaan. Jullie moeten naar de plek waar alles verdwijnt.’
‘Ik vind het maar gevaarlijk,’ zegt Josefien, ‘stel je voor dat wij ook verdwijnen.’
‘Daarom krijgen jullie ook iets van mij mee,’ zegt Dorethea, ‘iets dat jullie gaat helpen om niet te verdwijnen. En iets om ervoor te zorgen dat jullie razendsnel die kant op kunnen reizen. Ik denk namelijk niet dat we nog heel veel tijd hebben voor dit avontuur is afgelopen.’
Ze loopt het huisje in, naar de keuken en trekt de deur van een hele grote voorraadkast open. Op de planken staan allemaal flesjes. Ze rommelt net zolang tot ze een flesje met paarse vloeistof heeft gevonden. Die staat naast een grote snoeppot met allemaal gekleurde snoepjes.
‘Ja, deze moet ik hebben’, mummelt ze.
Ze doet de kastdeur weer dicht, draait zich om en loopt naar Nora Neushoorn toe.
‘Jij komt uit de familie van De Grote Vijf,’ zegt ze terwijl ze het flesje met de paarse vloeistof omhoog houdt, ‘met dit drankje kun jij iemand anders worden uit jouw familie.’
‘De Grote Vijf,’ zegt Josefien op vragende toon, ‘wie zijn dat dan?’
‘Dat is inderdaad mijn familie,’ zegt Nora Neushoorn, ‘onze familie bestaat uit de grootste, mooiste en snelste dieren. Maar ik snap niet waarom ik iemand anders moet worden uit mijn familie en ik zou niet weten wie.’
‘Met dit drankje krijgt één van jouw familieleden speciale krachten,’ zegt Dorethea, de heks van het Noorden, ‘die zorgen ervoor dat jullie heel snel naar de plek kunnen reizen waar alles verdwijnt. En het zorgt ervoor dat jullie ook weer heel snel kunnen wegkomen als dat nodig is.’
Nora Neushoorn kijkt Dorethea, de heks van het Noorden, aan en sluit dan haar ogen.
‘Oké, vooruit dan maar,’ zegt ze, ‘geef me dat flesje maar, dan drink ik het wel op.’
‘Oh,’ zegt Dorethea, ‘je hoeft het niet op te drinken, ik hoef alleen maar het dopje van de fles te draaien.’
Ze draait de dop van het flesje en met een grote zucht ontsnapt een paarse sliert vloeistof. Die danst door de lucht en draait rondjes om Nora Neushoorn. Steeds sneller en sneller, net zolang tot Nora Neushoorn volledig door een paarse wolk wordt omhuld. Dan komt de sliert tot stilstand en de paarse wolk valt langzaam op de grond. Nora Neushoorn is geen neushoorn meer.
In plaats daarvan staat er nu een olifant. Eentje met hele grote oren.
‘Wie ben jij geworden?’, vraagt Josefien met grote ogen. Zoiets heeft ze nog nooit gezien.
“Ik ben Jumbo, de vliegende olifant. Spring maar op mijn rug, dan vliegen we die kant op.’
Oude Sam en zijn vrienden moeten naar de plek waar alles verdwijnt. Dorethea, de heks van het Noorden, heeft een toverdrankje waarmee Nora Neushoorn wordt omgetoverd tot Jumbo, de vliegende olifant. Zo kunnen ze snel naar de desbetreffende plek reizen. Jumbo nodigt iedereen om op zijn rug te springen, zodat ze zo snel mogelijk kunnen vertrekken.
Onze vrienden nemen afscheid van Dorethea en haar raaf. Ze zijn stiekem wel een beetje blij dat ze niet meer naar de schelle stem van die bijzondere vogel hoeven te luisteren.
‘Weet jij waar de plek is waar we naartoe moeten?’, vraagt Jumbo aan de Meesterverteller.
‘Ja,’ zegt de Meesterverteller, ‘op de boekenlegger stonden ook coördinaten. We moeten een koers van 325 graden varen om daar te komen.’
Jumbo de Olifant kijkt de Meesterverteller aan.
‘Wijs nou maar gewoon op de kaart aan waar we heen moeten,’ zegt Jumbo, ‘al die fratsen met koersen en graden, daar doe ik niet aan.’
‘Oh sorry,’ zegt de Meesterverteller, ‘macht der gewoonte. Onze navigator is nogal streng in dit soort dingen.’
‘Jullie navigator is niet hier,’ zegt Jumbo, ‘spring maar om mijn rug en laten we gaan. Ik vlieg er zo wel naar toe.’
Oude Sam, Josefien, JR en de Meesterverteller gaan op de rug van Jumbo de Olifant zitten. Die flappert een paar keer goed met zijn oren en het bonte gezelschap stijgt op. Jumbo draait een rondje zodat ze nog even kunnen zwaaien naar Dorethea en haar raaf. En dan vliegen ze verder in de richting van de Grote Grijze Bergen.
‘Waar precies moeten we zijn?’, vraagt Josefien.
‘Daar,’ zegt de Meesterverteller en hij wijst naar de hoogste bergtop van allemaal.
‘Wow,’ zegt Oude Sam, ‘dat is hoog. Heb je enig idee wat we daar aantreffen?’
‘Als ik de krabbels op de boekenlegger goed begrepen heb,’ zegt de Meesterverteller, ‘dan moet daar ergens een geheime grot zijn. In die grot bevindt zich een heilige plek. Daar moeten we een ritueel uitvoeren om de stille stemmen terug te sturen naar de Tussenwereld.’
‘Hoe weten we wat voor ritueel we moeten uitvoeren?’, vraagt Oude Sam.
‘Dat vertelt het verhaal niet,’ zegt de Meesterverteller, ‘dus ik hoop dat we daar aanwijzingen zullen vinden.’
‘Daar is bijna hier,’ zegt Jumbo de Olifant, ‘houd je vast, dan gaan we landen.’
Jumbo zet de landing in en met een klein drafje komt het bonte gezelschap tot stilstand. Een gedaante staat bij de ingang van de grot.
‘Nou,’ zegt de gedaante terwijl ze uit de schaduw van de grot stapt, ‘dat duurde even voor jullie hier waren. Ik geloof dat jullie nog een paar lesjes navigeren nodig hebben.’
‘Af en toe moet je op je handen zitten en geduld hebben,’ zegt een grote man die achter haar aankomt.
De Meesterverteller loopt op het tweetal af en valt ze om de nek. Dan draait hij zich om naar onze vrienden.
‘Mag ik jullie voorstellen aan Dalin, de navigator van De Ronde Walvis, en onze Zen Meester.’
Oude Sam en zijn vrienden zijn op de rug van Jumbo de Olifant naar de hoogste berg van de Grote Grijze Bergen gereisd. Daar is een grot waar ze een ritueel moeten uitvoeren om alle stille stemmen terug te sturen naar de Tussenwereld. Eenmaal aangekomen bij de grot wachten twee oude bekenden van de Meesterverteller hun op. Dalin, de navigator van de Ronde Walvis, en de Zen Meester.
Handen worden geschud en iedereen maakt kennis met elkaar.
‘Dus jij bent Oude Sam,’ zegt de Zen Meester, ‘ik heb al veel over je gehoord. En hier in deze grot ook veel over je gelezen.’
‘Veel over mij gelezen,’ zegt Oude Sam op verbaasde toon, ‘in deze grot?’
‘Ja, in deze grot’, beaamt Dalin de navigator.
‘Nu ben ik wel heel benieuwd,’ zegt Josefien, ‘hoe kan dat nou?’
‘Loop maar mee,’ zegt Dalin en ze gaat het viertal voor, de grot in. De Zen Meester sluit de rij af.
Eenmaal in de grot aangekomen moeten hun ogen eerst wennen aan het licht. Kaarsen aan de wand zijn aangestoken en hun zachte gloed verlicht de grot.
‘Wat is het hier mooi,’ zegt Josefien terwijl ze voorzicht rondloopt en alles bekijkt. Ook Oude Sam loopt rond en neemt een kijkje.
‘Kijk nou,’ zegt hij, ‘ik vind hier een boekenkast. Weet je wat hier instaat, Josefien?’
‘Nee,’ zegt Josefien, ‘vertel. Ik heb trouwens ook wat bijzonders gevonden hier.’
‘Al onze avonturen staan hier opgetekend,’ zegt Oude Sam, ‘maar wat heb jij dan gevonden.’
‘Ik heb een muziekboek gevonden,’ zegt Josefien, ‘een muziekboek vol met noten en hele mooie gezangen om stille stemmen terug te sturen naar hun eigen wereld.’
‘Wauw’, zegt Oude Sam, ‘hoe bijzonder. Wat voor instrumenten moeten die noten spelen dan?’
‘Dat weet ik ook niet,’ zegt Josefien, ‘hebben jullie misschien instrumenten gevonden hier, Dalin en Zen Meester?
‘Nee’, zegt de Zen Meester, ‘we hebben al gezocht maar niets kunnen vinden.’
‘Laat mij maar,’ zegt Jack Russell, alias JR, ‘ik ben niet voor niets een geheim agent hond.’
JR speurt de hele grot door. In een klein donker hoekje stopt hij.
‘Gevonden,’ zegt hij en hij trekt een koffer tevoorschijn.
‘Wat zit daar nu weer in?’, vraagt Josefien zich af.
‘Ik hoop een muziekinstrument’, zegt Oude Sam en hij loopt op de koffer af. Als hij zijn poot op het slot legt, beweegt de koffer en springt het slot open. Er komt een prachtige viool tevoorschijn.
Onze vrienden zijn in een grot in de Grote Grijze Bergen waar ze een ritueel gaan uitvoeren om stille stemmen terug te sturen naar de Tussenwereld. Een muziekboek gaat ze daarbij helpen. En de viool die zet net gevonden hebben.
‘Wauw,’ zegt Josefien, ‘wat een prachtige viool. Hij is helemaal van goud en heeft ook al van die mooie tekeningen.’
‘Ik zie die tekeningen terugkomen in het muziekboek dat je hebt gevonden,’ zegt Oude Sam.
‘Hebben jullie enig idee hoe we het ritueel moeten uitvoeren?’, vraagt Josefien aan Dalin en de Zen Meester.
‘Dat niet,’ zegt Dalin, ‘maar wel dat er hier ergens nog een speciale plek moet zijn voor het ritueel.’
‘We denken dat jouw aanwezigheid, Oude Sam, helpt om die plek te vinden’, zegt de Zen Meester.
‘Waarom denken jullie dat?’, vraagt Oude Sam.
‘Kom maar mee,’ zegt Dalin, ‘dan wordt het vanzelf wel duidelijk.’
Dalin leidt de groep naar een ander gedeelte van de grot. De vioolkoffer en het muziekboek reizen onder de arm van De Zen Meester ook mee. Zacht kaarslicht valt op een gordijn. Een gordijn versiert met allemaal mooie tekeningen en muzieknoten. De tekeningen laten het avontuur van Oude Sam zien vanaf hun vertrek uit het Wolkenkasteel.
‘Wauw,’ zegt Josefien, ‘dat is bijzonder.’
‘Dat vonden wij nu ook,’ zegt Dalin, ‘we hebben jullie avontuur op de voet kunnen volgen. Iedere dag kwam er weer een tekening bij die liet zien wat jullie aan het beleven waren. Gedurende de dag werd de tekening steeds zichtbaarder en kwamen er meer details bij. Tot aan het einde van de dag alles zichtbaar was.’
‘Dan ben ik wel benieuwd wat er op de tekening van vandaag staat,’ zegt Oude Sam.
‘We hebben de laatste paar uren niet meer gekeken,’ zegt Dalin, ‘dus wij zijn ook wel nieuwsgierig.’
Onze groep vrienden verzamelt zich voor het gordijn. Jumbo de olifant pakt een kaars en houdt deze bij de tekening van vandaag. Dan lijkt het wel alsof de tekening in beweging komt. Onze vrienden zien dat ze gaan zitten voor het gordijn. In verwarring kijken ze elkaar aan. Iedereen gaat zitten. Dan springt de koffer waar de viool inzit even op.
‘Volgens mij wil de viool eruit,’ zegt Oude Sam.
Hij kijkt naar het gordijn en ziet inderdaad dat hij de viool oppakt. In het echte leven steekt hij zijn kattenpoot uit en maakt de koffer open. Dan, zomaar opeens, gaat het gordijn open en blijkt onze groep vrienden voor een podium te zitten. Op het podium staat een stoel met een kleine tafeltje en een muziekstandaard.
Oude Sam pakt de viool uit de koffer en springt het podium op. De viool legt hij op het tafeltje. Het muziekboek zet hij op de muziekstandaard. Een afwachtende stilte daalt neer en doet wat stiltes vaker doen. Het zorgt dat iedereen ongemakkelijk heen en weer schuift en woorden probeert te geven aan dat wat er gebeurt. Of niet gebeurt.
‘Wat nu?’, fluistert Josefien.
‘Geen idee’, fluistert Jack Russell, alias JR terug.
‘Misschien moet Oude Sam de viool wel bespelen’, fluistert Josefien.
‘Ik zou niet weten hoe’, zegt Oude Sam zachtjes.
‘Geduld,’ fluistert de Zen Meester, ‘laten we kijken wat er gebeurt als we gewoon even stil zijn.’
De afwachtende stilte daalt weer neer. En met de afwachtende stilte komen dit keer de stille stemmen mee. Het lijkt wel alsof ze zomaar opeens uit het niets verschijnen. Het lijken net sterren, zoals ze aan het plafond van de grot verschijnen. Langzaam dalen ze neer op de vloer van de grot, pal achter onze groep vrienden. Oude Sam zit nog op het podium en kijkt met grote ogen naar dit bijzondere schouwspel.
Dan roert zich iets in de coulissen. Een grote man komt tevoorschijn. Het is een markante verschijning in een keurig net pak. De man is enorm groot. Hij lijkt wel twee meter lang. Hij heeft wit haar, een hoekig gezicht en grote handen. Hij loopt naar voren, pakt de viool en gaat op de stoel zitten. Uit de binnenzak van zijn jasje haalt hij een strijkstok tevoorschijn. Hij slaat het muziekboek open en slaat een paar tonen op de viool aan.
‘Ah,’ zegt de man, ‘ik mis nog een magische toon. Mag ik een snorhaar van jou, Oude Sam?’
‘Ja, dat mag’, zegt Oude Sam en hij loopt naar voren. Hij trekt één van zijn snorharen uit en geeft die aan de man.
‘Dank je wel,’ zegt de man, ‘nu heb ik een extra snaar op mijn viool om alle partijen uit dit muziekstuk te kunnen spelen. Zo kan ik alle muzieknoten, die de stille stemmen nodig hebben, laten klinken.’
Hij spant de snaar en laat de strijkstok zachtjes neerdalen. Een plink klinkt. Dan een plonk.
‘Plink plank plonk, klink, klank, klonk’, zegt de Man en hij begint te spelen.
De magische klanken van de viool vullen de grot. Muzieknoten en symbolen komen tot leven. Langzaam maken ze zich los van de viool, de koffer en het muziekboek en beginnen aan een dans door de grot. Ze mengen zich onder de stille stemmen, die nog steeds als betoverd, op de vloer van de grot zitten.
Dan begint een licht te schijnen in het midden van de stille stemmen. Langzaam wordt een gedaante zichtbaar. Een vrouw verschijnt. Ze heeft een witte mantel met kap om zich heen geslagen. Haar gezicht is omlijst door witte krullen. Ze kijkt het gezelschap met grote ogen aan. Ze schraapt haar keel en lijkt iets te willen gaan zeggen.
‘Plink plank plonk’, zegt de man met viool en de muziek wordt steeds wilder en woester.
‘Klink, klank, klonk’, zegt de vrouw en ze proeft verbaasd de woorden na.
Alle andere stille stemmen roeren zich nu ook. Door de hele grot klinken de klonkende klanken van plinkende planken en plonken met daaronder de woeste en wilde klanken van de viool.
Achter de man op het podium verschijnt langzaam een deur. De vrouw opent haar armen en alle stille stemmen verzamelen zich om haar heen. Ze loopt naar de deur op het podium terwijl ze naar onze groep vrienden kijkt en de klanken van haar stem proeft. Met haar hand op de deurklink draait ze zich nog één keer om naar de groep.
‘Dank jullie wel,’ zegt ze, ‘dank jullie wel dat jullie ons een stem hebben gegeven. Nu kunnen wij ook in de Tussenwereld verhalen gaan vertellen en hoeven wij niet langer stil te zijn. Dat is alles wat we wilden, onze verhalen ook kunnen vertellen. Kom gerust eens langs als jullie onze verhalen willen horen.’
Na die woorden doet de vrouw de deur open en stapt over de drempel naar de Tussenwereld. Onze vrienden vangen nog net een glimp op van alle stille stemmen die het gezelschap opgewonden op staan te wachten. Dan sluit de deur en verdwijnt. De muziek van de man met de viool wordt weer kleiner en eindigt met een zachte plink plank plonk.
‘Zo,’ zegt hij, ‘mijn taak hier zit er ook op. Dank je wel, Oude Sam, dankzij jou hebben we de stille stemmen een stem mogen geven.’
Hij staat op, legt de viool in de koffer en sluit deze. De strijkstok steekt hij weer in de binnenzak van zijn jasje. Voordat Josefien ook maar één van haar legendarische vragen kan afvuren, is de man in de coulissen verdwenen.
‘Wat was dat allemaal?’, vraagt Josefien terwijl ze opspringt en de coulissen doorzoekt. Maar van de man is geen spoor meer te bekennen.
‘Ik heb geen idee,’ zegt de Meesterverteller, ‘maar ik weet wel dat ik mij nooit gerealiseerd heb dat de stille stemmen ook hun verhalen willen vertellen. Ik ben heel blij dat zij dit nu ook kunnen.’
‘Dat is inderdaad heel fijn,’ zegt Oude Sam, ‘want verhalen moeten ook gedeeld worden. Nu zijn er nog meer verhalenvertellers. Niet alleen op deze wereld, maar op alle werelden.’
Dan klinkt opeens een enorm geraas. Het komt van buiten en rolt langzaam de grot in.
‘Hee, stelletje landrotten’, buldert opeens een stem.
‘Kapitein Ebeling!’, roept Josefien en ze spurt de grot uit.
Voor de ingang van de grot zweeft De Ronde Walvis. Kapitein Ebeling staat aan het roer, de drakenmeester hangt in de zeilen en de waterheksen staan wild wuivend aan dek.
‘Zijn jullie klaar met dit avontuur?’, roept Kapitein Ebeling.
‘Jaaaaaa,’ roepen onze vrienden in koor.
‘Kom aan boord, het is tijd voor feest,’ roept de kapitein, ‘heksenkaasjes, zet de pannen op het vuur.’
Jumbo de Olifant gebaart naar onze vrienden dat ze op zijn rug moeten gaan zitten. Met een flinke aanloop springt hij de lucht in en vliegt naar De Ronde Walvis. Iedereen valt elkaar om de hals en is blij dat de bemanning van De Ronde Walvis eindelijk weer compleet is. Genoeg reden voor een enorm feest zoals alleen Kapitein Ebeling die geven kan. Ze zingen en ze dansen en ze eten tot iedereen moe en voldaan is en gaat slapen.
Oude Sam en Josefien klimmen nog even op het voorsteven van de boot en genieten van het uitzicht op de mooie wereld in het maanlicht. Josefien zucht tevreden en vlijt zicht tegen Oude Sam aan.
‘Het was een mooi avontuur’, zegt ze.
Oude Sam zucht ook tevreden en zwaait naar de schrijfster.
‘Kom je ook nog even dit avontuur afsluiten?’, vraagt Oude Sam.
‘Zeker, zegt ze en stapt het verhaal in, ‘bovendien heb ik nog een briefje van de man met de viool gekregen.’
‘Ohhh,’, zegt Josefien en ze springt enthousiast op, ‘wat staat erop?’
De schrijfster vouwt het briefje open, leest de tekst en moet glimlachen.
‘Lees voor, lees voor’, zegt Josefien.
‘Dank je wel, kleindochter, wat fijn dat ik nog 1x viool voor jou mocht spelen. Liefs, opa.’
‘Ah, wat een lief briefje,’ zegt Josefien, ‘het was ook wel een feestje om naar hem te mogen luisteren.’
‘Ja,’ zegt InK, ‘weet je wat ook een feestje was? Om jullie weer een avontuur te laten beleven. De zevende alweer. Wat een mijlpaal. Wat denk je, lusten de lezers volgend jaar weer een avontuur?’
‘Ik hoop het wel,’ zegt Josefien, ‘en ik ben ook wel benieuwd naar de top 3 van tekeningen van onze lezers.’
‘Ja,’ zegt Oude Sam, ‘dat kunnen ze vast wel aan ons laten weten.’
‘En met die woorden sluiten we ‘Oude Sam en De Stille Stemmen’ af. Op. Uit. Einde.
Tot morgen!
Met liefs van InK