De grote én kleine avonturen van Oude Sam & Josefien volg je in tekeningen op het eigen Insta account van Oude Sam.
De grote avonturen van Oude Sam volg je ook via de nieuwsbrief als je altijd de eerste wilt zijn die in oktober dagelijks de nieuwste aflevering van het verhaal met tekening ontvangt!

Vorig jaar begon het 2024 Inktober avontuur van Oude Sam en Josefien op de drakenboot van Kapitein Ebeling. Die had aangeboden om het stel terug te brengen naar het bos van Oude Sam. Maar kwelgeesten gooien roet in het eten en verstoren hun reis door het springtij. Ze eindigen in de Exotische Eestzee waar Oude Sam een visioen krijgt. Stille stemmen zijn ontsnapt uit de Tussenwereld en al onze verhalen zijn in gevaar. De Meesterverteller heeft hun hulp nodig. Met behulp van een magisch paspoort, die hun route stapje voor stapje onthult, gaat Oude Sam samen met Josefien op pad. De bemanning van de drakenboot zwaaien ze gedag.
Ze ontmoeten Norbie, lid van een Nomadenvolk. Hij is hun gids voor het volgende deel van hun reis. Dat heeft de Meesterverteller in een visioen aan Norbie verteld. Onderweg naar de Grote Grijze Bergen komen ze geheim agent hondje Jack Russell tegen, en de Meesterverteller zelf. Het bonte gezelschap ontmoet Nora Neushoorn, een prachtige verschijning. Na het drinken van een toverdrankje van Dorethea, de heks van Noorden, wordt Nora Jumbo de vliegende olifant.
Hun eindbestemming is een grot, hoog in de Grote Grijze Bergen. Daar ontmoeten de Zen Meester en Navigator van de drakenboot. Ze vinden een magische viool en een bijzonder muziekstuk en een vioolspeler. Hij mist alleen nog een magische snaar. Die is nodig om alle muzieknoten te laten klinken die de stille stemmen nodig hebben. Een snorhaar van Oude Sam lost ook dat probleem op. De stille stemmen krijgen weer een stem en keren terug naar de Tussenwereld waar nu ook verhalen verteld kunnen worden. Het avontuur eindigt met een groot feest op de boot van Kapitein Ebeling. De volgende morgen worden Oude Sam en Josefien heel langzaam wakker.
‘Ik houd nog even mijn ogen dicht’, zegt Oude Sam, ‘nog even nagenieten voor we nieuwe plannen maken.’
‘Ja’, zucht Josefien, ‘van ons vorige plan is helemaal niets terecht gekomen. Dat bos van jou lijkt wel onbereikbaar.’
‘Daar lijkt het wel op,’ zegt Oude Sam, ‘ik denk dat we beter kunnen zeggen dat we niet naar mijn bos gaan, dan komen we er misschien vanzelf wel terecht.’
Ze moeten allebei lachen. Josefien doet haar ogen open en draait zich naar Oude Sam toe.
‘Het lijkt wel of ik water om de boot voel klotsen,’ zegt Josefien, ‘we hebben toch feest gevierd in de wolken?’
‘Dat hebben we ook’, zegt Oude Sam, ‘we lagen voor anker voor de grot hoog in de Grote Grijze Bergen.’
‘Toch voelt het alsof we niet langer een wolkenschip zijn’, zegt Josefien, ‘het voelt echt alsof we varen.’
Oude Sam doet ook zijn ogen open en kijkt Josefien aan.
‘Misschien heeft Kapitein Ebeling wel besloten om alvast op reis te gaan,’ zegt hij.
‘Dan moeten we hem vertellen dat we graag naar jouw bos willen,’ zegt Josefien terwijl ze uit bed springt.
Oude Sam en Josefien lopen de kajuit uit. Alle bemanningsleden staan op het dek. Kapitein Ebeling, de waterheksen, de drakenmeester, de Zen Meester en de navigator. Maar ze staan allemaal onbeweeglijk stil.
‘Wat is hier aan de hand?’ roept Josefien uit.
Midden in het gezelschap ligt ook de viool uit hun vorige avontuur. Eén van de snaren lijkt wel een eigen leven te leiden. Het is de snorhaar van Oude Sam. Ze slingert over het dek, glanzend en trillend tegelijk. Op verschillende plekken steken allemaal haren uit.
‘Het lijkt wel alsof jouw snor een eigen leven leidt, Oude Sam’, zegt Josefien, ‘wat is hier aan de hand en waarom beweegt de bemanning niet meer..

Oude Sam en Josefien hebben na een groot feest heerlijk geslapen in een hut op De Ronde Walvis, de drakenboot van Kapitein Ebeling. Als ze ’s ochtends wakker worden en op het punt staan om nieuwe plannen te maken, voelen ze dat er iets niet klopt. Oude Sam en Josefien besluiten aan dek te gaan. Dan kunnen ze Kapitein Ebeling en de bemanning vragen of zij iets gemerkt hebben die nacht. Maar iedereen staat onbeweeglijk stil en in het midden ligt de viool uit hun vorige avontuur. Eén van de snaren lijkt wel een eigen leven te leiden.
‘Wat is dat?’, roept Josefien uit.
‘Als jij het weet, weet ik het,’ zegt Oude Sam.
De snaar die ooit uit zijn snorhaar werd gemaakt, beweegt nu vrij rond. Terwijl ze over het dek beweegt, laat ze een zachte toon horen, zo betoverend dat het bijna pijn doet om te luisteren. De bemanningsleden van De Ronde Walvis lijken wel in trance. Het lijkt wel of de melodie hen gevangen houdt.
Josefien rilt. ’De viool… ze betovert iedereen. Maar waarom?’
De snaar kringelt verder, ze lijkt wel te dansen door de lucht. Niemand beweegt, niemand zegt iets. Het enige dat te horen is, is het ijle gezang van de levende snaar die het hele schip in haar greep houdt. Dan beweegt ze naar boven, richting de top van de mast. Oude Sam en Josefien kijken omhoog.
‘Wat hangt daar?’, vraagt Josefien op verbaasde toon.
‘Het lijkt wel een spinnenweb,’ zegt Oude Sam.
‘Ieuw’, zegt Josefien, ‘ik hoop niet dat er een spin boven in de mast zit.’
‘Nou’, zegt Oude Sam, ‘als het Koningin Hartenspin of iemand uit haar volk is, dan vind je het vast niet zo erg.’
‘Dat is ook weer waar’, zegt Josefien, ‘dat zijn hele lieve spinnetjes.’
Oude Sam en Josefien kwamen Koningin Hartenspin en haar volk tegen in het avontuur met de wolkenschepen. Dat is ook het avontuur waarin ze voor het eerst Kapitein Ebeling, de waterheksen en zijn bemanning en zijn schip tegenkwamen. Een heel avontuur volgde waarin ze de Wolkenwereld redden van een groot gevaar. Ook dat eindigde met een groot feest waarin Josefien erachter kwam dat kletskokkels met heksenkaas nog niet eens zo vies smaken.
‘Misschien moet je even een kijkje gaan nemen, Oude Sam,’ zegt Josefien, ‘dan ontdek je misschien wel er aan de hand is.’
‘Dat is een goed plan,’ zegt Oude Sam.
‘Als je maar wel voorzichtig bent,’ zegt Josefien.
‘Ík heb de waterheksen zo vaak de mast in zien klimmen, dat moet mij ook wel lukken’ zegt Oude Sam.
Hij springt in de mast. Op dat moment begint de boot te trillen. Josefien slaakt een gilletje en Oude Sam klampt zich vast. De bemanningsleden van De Ronde Walvis staan nog steeds onbeweeglijk stil. Toch klinkt er heel zachtjes een geluid naast het gezang van de betoverende snaar.
Het lijkt wel een fluistering, zo flinterdun is het geluid. Oude Sam en Josefien spitsen hun oren.
‘Het weven is begonnen’, klinkt het, ‘volg het pad en laat je niet vangen..’

Oude Sam en Josefien zijn aan dek van De Ronde Walvis waar iedereen stokstijf stil staat. De snaar die ooit uit zijn snorhaar werd gemaakt, lijkt iedereen wel te betoveren. Oude Sam ziet een spinnenweb in de mast. Josefien vraagt Oude Sam om in de mast te klimmen. Hopelijk kan hij zo ontdekken waar de betovering vandaan komt. Maar dan fluistert een geluid dat het weven is begonnen en dat ze het pad moeten volgen en zich niet moeten laten vangen. Wat is er toch aan de hand?
‘Waar komt die stem vandaan?’, vraagt Josefien.
‘Geen idee’, zegt Oude Sam, ‘maar het klinkt wel onheilspellend.’
‘Nogal’, zegt Josefien, ‘welk pad moeten we volgen en wie zou ons willen vangen?’
‘Ik weet het niet, Josefien, maar ik vrees dat er niets anders op zit dan in de mast te klimmen en te kijken daar aan de hand is.’
‘Ja’, zegt Josefien, ‘hopelijk komen we er dan achter wat hier gebeurd is. Maar wees wel voorzichtig, Oude Sam.’
Oude Sam knikt. Hij is altijd voorzichtig. Nou ja, meestal dan. Maar hij vindt het wel lief dat Josefien zo bezorgd is want stiekem vindt ook hij het wel spannend. Hij klampt zich vast aan de mast en begint te klimmen. Des te hoger hij komt, hoe meer het spinnenweb lijkt te bewegen. Voelen ze dat hij hier is of is er iets anders aan de hand?
Halverwege stopt Oude Sam even en kijkt nog eens goed. Hij ziet hoe de draden uit het web samenkomen en in elkaar vlechten.
‘Het lijkt wel alsof de draden iets aan het weven zijn’, roept Oude Sam naar Josefien.
‘Weven?’, roept Josefien met opgetrokken wenkbrauwen, ‘hoe kun je nou met iets dat geweven is een pad volgen.’
‘Dat weet ik ook niet,’ zegt Oude Sam.
Dan trekt een schittering hoog bovenin de mast zijn oog.
‘Wat zie je?’, vraagt Josefien.
‘Ik zie iets schitteren in de top van de mast’, zegt Oude Sam, ‘het lijkt wel een ster, zo fel.’
Hij komt weer in beweging en klimt verder. De zilveren draden van het spinnenweb gaan ondertussen gewoon door met weven en trekken zich niets aan van Oude Sam. Boven aangekomen kijkt hij nog eens goed. De draden zijn hier zo dicht opeen geweven dat hij niet meer helemaal goed kan zien wat er nou zo schitterde. Hij steekt zijn poot uit en kijkt of hij de draden opzij kan vegen. Dat lukt en eindelijk kan Oude Sam zien wat er zo schittert. Zijn mond valt open van verbazing.
‘Wat is het?’, roept Josefien ongeduldig. Ze snapt niet waarom het zo lang stil blijft.
‘Het glinstert zo mooi,’ zegt Oude Sam dromerig. Hij lijkt wel betoverd en steekt zijn poot verder uit.
‘Pas op’, roept Josefien, ‘je weet niet wat er gebeurt als je het aanraakt.’
Maar het is al te laat. Oude Sam raakt het schitterende licht aan. Op dat moment gaat er weer een rilling door het schip en klinkt er heel zachtjes weer een geluid. Oude Sam en Josefien spitsen hun oren.
‘De kroon kiest jou’, fluistert het geluid, ‘volg het pad en laat je niet vangen..’

Oude Sam klimt in de mast van De Ronde Walvis om het spinnenweb te onderzoeken. Het lijkt wel alsof de draden iets aan het weven zijn. Boven in de mast aangekomen veegt hij de draden opzij om te zien wat er zo schittert. Hij lijkt wel betoverend en steekt zijn poot verder uit. Dan klinken de woorden dat de kroon hem kiest. Wat heeft dat allemaal te betekenen?
‘Hoezo kiest de kroon jou’, roept Josefien naar boven.
‘Geen idee,’ roept Oude Sam terug terwijl hij naar beneden kijkt.
Josefien moet gewoon haar ogen dichtknijpen, zo fel schittert de kroon nu. Ook Oude Sam knijpt zijn ogen dicht. Ze zien allebei niet hoe de kroon zich losmaakt van de mast en naar het hoofd van Oude Sam zweeft. De draden die uit de kroon komen trillen van verwachting. En dan sluiten ze zich om Oude Sam heen. Die slaakt een gil van schrik.
‘Wat gebeurt er?’, roept Josefien.
‘De draden van de kroon vallen om me heen’, roept Oude Sam terwijl hij wild om zich heen slaat. Dat is geen goed idee als je hoog boven in een mast hangt. Hij verliest zijn evenwicht en begint naar beneden te vallen. Josefien tuurt ondertussen voorzichtig door haar samengeknepen ogen. Als ze doorheeft wat er met Oude Sam gebeurt, slaakt ze een gil van schrik.
Maar dan komen de draden die rondom Oude Sam zitten opeens in actie. Ze trillen opgewonden en haken in elkaar zodat er een deken van zilverkleurige draden ontstaat. Het zijn er inmiddels zoveel dat Josefien goed kan zien wat er gebeurd.
‘Oh’, roept ze, ‘de draden gaan je redden, Oude Sam, het komt goed. Wees maar niet bang.’
Oude Sam heeft helemaal geen tijd om bang te zijn. Want niet alleen de draden wikkelen zich om hem heen, ook de kroon lijkt hem te willen vastpakken. Wanhopig slaat hij zijn poten om zich heen. Maar het mag niet baten. De kroon sluit zich om zijn hoofd heen. En de draden weven verder om hem op te vangen. Heel zachtjes zet de deken van zilverkleurige draden hem neer aan dek.
‘Je hebt een kroon op je hoofd’, zegt Josefien.
Oude Sam pakt de kroon en wil hem afzetten. Maar dat lukt niet. De zilveren draden trillen alsof ze hem willen waarschuwen. Dan horen ze ook een ruisend geluid. Een ruisend geluid dat aanzwelt.
‘Wat gebeurt er?’, roept Josefien.
‘Ik weet het niet’, roept Oude Sam boven het geluid uit.
Het hele schip begint te trillen. Oude Sam en Josefien lopen zo snel als ze kunnen naar de reling om zich nog ergens aan vast te kunnen houden. Daar zien ze dat de zee begint te veranderen. Van mooi rustig blauwgroen water naar donkere golven. Alsof iemand een pot inkt in de zee heeft leeggegoten. Dan begint het water ook nog eens te kolken. Steeds dieper en dieper. Het lijkt wel alsof er een doorgang ontstaat. Eentje naar een andere wereld.
‘Wat is dat?’, vraagt Josefien.
‘Ik heb geen idee’, zegt Oude Sam, ‘er gebeuren allemaal dingen die ik nog nooit heb meegemaakt.’
Zachtjes klinkt weer een fluistering. Alleen lijkt het dit keer wel uit de kolkende zee te komen.
‘De kroon opent de poort’, fluistert het geluid, ‘maar alleen hij die weet hoe hij door troebel water moet gaan, kan het pad zien..’

Oude Sam is in de mast geklommen om te ontdekken waar het spinnenweb vandaan komt en wat er zo schittert bovenin. Het blijkt een kroon te zijn. Voor hij het beseft zweeft de kroon naar hem toe en sluit zich vast op zijn hoofd. De draden vormen een zilveren deken die hem veilig terugbrengt naar het dek. Dan verandert de zee: het water wordt donker en troebel, en in de diepte opent zich een kolkende doorgang. Er klinkt weer een fluisterende stem: ‘De kroon opent de poort, maar alleen hij die weet hoe hij door troebel water moet gaan, kan het pad zien..’
De doorgang onder het schip wordt steeds groter. De Ronde Walvis wordt meegezogen, alsof een reusachtige draaikolk hem opslokt.
‘Wat gebeurt er?’, roept Josefien uit.
‘Houd me vast’, roept Oude Sam, ‘de kroon trilt zo hard dat ik duizelig word.
Josefien weet dat als Oude Sam visioenen krijgt als hij duizelig wordt. Ze klampt zich vast aan Oude Sam.
‘Ik laat je niet los, Oude Sam,’ roept ze terwijl ze haar ogen sluit en zich samen met Oude Sam laat meevoeren door wat er gebeurt.
De draaikolk neemt hen mee, dieper en dieper, totdat de zee plotseling stilvalt. Het schip drijft op een glad, zwart meer, omringd door dikke mist. Het is zo stil dat Josefien haar eigen adem kan horen.
‘Waar zijn we?’, fluistert ze terwijl ze naar Oude Sam kijkt die nog steeds in zijn visioen zit, ‘dit voelt niet als onze wereld.’
Dan hoort Josefien een geluid. Het lijkt wel het zachte getrappel van hoeven.
‘Oude Sam, wordt wakker’, fluistert ze terwijl ze hem voorzichtig heen en weer schudt, ‘ik ben bang.’
‘Je hoeft niet bang te zijn’, zegt een diepe en kalme stem, ‘jij bent de hoeder van de drager van de kroon. Volg mij en ik zal jullie leiden door troebel water.’
Voor Josefien ook maar iets kan zeggen, hoort ze opnieuw het getrappel van hoeven. Dit keer klinkt het zwaar en dreunt de hele grond mee.
’Laat je niet misleiden’, klinkt een donkere stem, ‘alleen ik ben de ware gids. Volg mij, hoeder van de drager van de kroon, en jullie zullen veilig het pad vinden.’
Josefien weet niet waar ze moet kijken. Ze ziet alleen twee gedaanten in de mist. De één is licht, de ander donker. Waar is ze en wie moet ze geloven. En waarom komt Oude Sam niet uit zijn visioen.
‘Maak je keuze, hoeder van de drager van de kroon, of blijf hier voor eeuwig ronddwalen in deze mist.’
‘Waarom laten jullie je niet zien?’, roept Josefien uit.
De mist wijkt. Een hert komt tevoorschijn. Slank en statig met een gewei dat een zacht zilveren licht verspreidt. Hij kijkt haar rustig aan en buigt even met zijn hoofd. Dan wordt een tweede gestalte zichtbaar. Ook een hert, maar groter en donkerder, met een gewei van glinsterende messen. Zijn ogen gloeien rood en zijn adem kringelt in koude wolken.
‘Kies wijs, hoeder van de drager van de kroon’, zegt het donkere hert met zijn zware stem, ‘soms is je blik troebel en is iets niet wat het lijkt..’

De Ronde Walvis is meegezogen in een draaikolk en terechtgekomen op een zwart, spiegelglad meer omgeven door mist. Oude Sam heeft een visioen en is nog buiten bewustzijn. Josefien vraagt zich af waar ze is als ze hoefgetrappel hoort en twee herten ziet verschijnen. De één licht en statig met een zilveren gewei, de ander donker en dreigend met een gewei van glinsterende messen. Het donkere hert waarschuwt haar: ’Kies wijs, hoeder van de drager van de kroon, soms is je blik troebel en is iets niet zoals het lijkt…’
Josefien voelt haar hart bonzen in haar keel. De mist krult om haar heen, dichter en dichter, alsof hij haar wil opsluiten. Oude Sam zit nog steeds vast in zijn visioen. Voor haar staan de twee herten, het ene straalt rust uit, het andere duisternis.
’Wat moet ik doen?’ fluistert ze. ’Ik kan toch niet zonder jou beslissen, Oude Sam…’
Maar Oude Sam reageert niet. De kroon op zijn hoofd trilt zacht en de zilveren draden bewegen ritmisch mee, alsof ze wachten op haar keuze.
Het hert met het zilveren gewei stapt dichterbij.
’Vertrouw op het licht, hoeder van de drager van de kroon. Ik ben de gids van het licht. Alleen door mij te volgen, vind je de weg.’
Zijn stem klinkt kalm, maar Josefien ziet hoe zijn gewei plotseling flikkert. Ze knippert met haar ogen en het beeld is weer verdwenen. Het donkere hert doet een stap naar voren en kijkt haar met zijn vurige, rode ogen indringend aan.
’Zie je wel?’, zegt het donkere hert, ‘niet alles is wat het lijkt in deze mist. Wat je denkt te zien, kan ook een illusie zijn die je kan verraden.’
Hij schraapt met zijn hoef over de grond en alles dreunt na. De zilveren draden trillen mee en geven Josefien het idee dat ze nog steeds op het wachten zijn op haar keuze. Ze weet niet wat ze moet doen en kijkt radeloos om zich heen. Dan voelt ze opeens dat Oude Sam weer beweegt.
‘Oude Sam, je bent er weer,’ roept ze opgetogen uit, ‘je moet me helpen, we moeten kiezen.’
‘Josefien’, zegt hij, ‘ze proberen ons te misleiden. Eén van hen is echt, de ander slechts een schaduw.’
Op dat moment bewegen de herten tegelijk naar voren. Hun geweien kruisen elkaar en hun hoeven glijden over de gladde grond, schrapend en stampend en aarde spat alle kanten op. Josefien klampt zich aan Oude Sam vast. Die slaat zijn staart om haar heen.
‘Soms moet je niet bang zijn voor wat je ziet’, fluistert Oude Sam in haar oor, ‘soms moet je er dwars doorheen om de weg te vinden.
Op dat moment stoten de herten nog één keer tegen elkaar, harder dan ooit. Hun geweien slaan vonken in de mist en met een oorverdovend gekraak schiet één van de messen uit het gewei van het donkere hert. Het mes doorboort de mist en een poort opent zich.
Daarachter loopt een pad dat het meer inloopt. Een onbekende wereld in.
Dan klinkt weer het geluid dat ze eerder hebben gehoord.
’De poort is geopend’, fluistert de stem, ‘volg het pad en laat je niet vangen’

Oude Sam en Josefien belanden met De Ronde Walvis in een mistige wereld. Daar verschijnen twee herten: één licht en statig met een zilveren gewei en één donker en dreigend met een gewei van glinsterende messen. Terwijl Josefien wanhopig probeert te beslissen wie ze moet vertrouwen, ontwaakt Oude Sam uit zijn visioen. De herten stormen op elkaar af, hun geweien slaan vonken in de mist en met een oorverdovend gekraak doorboort een mes uit het donkere gewei de mist. Er opent zich een poort met een pad dat leidt naar een onbekende wereld, dieper het meer in. Een stem fluistert: ’De poort is geopend, volg het pad en laat je niet vangen.’
‘Weet je waar dit meer me aan doet denken,’ zegt Oude Sam peinzend.
‘Ik heb geen idee,’ zegt Josefien.
‘Aan het meer dat leidt naar Het Mistige Land’, zegt Oude Sam.
‘Oh nee’, roept Josefien, ‘niet weer het Mistige Land.’
In Het Mistige Land wonen de Mistige Wezens. Die hebben in het avontuur van 2020 geprobeerd om Elly te ontvoeren. Die was namelijk ontsnapt uit Het Mistige Land en woonde in een mooi huis in Rivierenland. De Mistige Wezens wilden de mist uit haar hoofd gebruiken om de hele wereld in mist te dompelen. Zodat iedereen voortaan alles kwijt zou zijn en verdwalen in de mist. Josefien was betoverd in dat avontuur om te voorkomen dat zij Elly hielp om niet te verdwalen in de mist haar hoofd. Dat wil Josefien niet nog een keer.
Oude Sam en Josefien kijken nog eens goed om zich heen. Het hele meer is gehuld in mist, alleen de doorgang onthult een pad. Een pad dat dieper het meer inleidt.
‘Wat ik me nog kan herinneren van het meer dat leidt naar Het Mistige Land,’ zegt Oude Sam, ‘is dat er een hele hoge muur van bergen omheen staat met in het midden een donkere grijze sluier waar we doorheen moesten. Dat was echt vreselijk om daar doorheen te moeten.’
‘Maar nu kunnen we niets zien door de mist,’ zegt Josefien.
‘Klopt’, zegt Oude Sam, ‘en dat is geen goed teken. Dan is de mist uit Het Mistige Land ontsnapt en bezig om onze wereld in te komen.’
‘Hoe kan dat dan?’, vraagt Josefien, ‘jullie hebben er toch voor gezorgd dat de Mistige Wezens allemaal sliepen.’
‘Niet wij’, zegt Oude Sam, ‘daar hebben de luchtpaardjes voor gezorgd. Ik dacht dat ze voor altijd zouden slapen maar misschien is dat wel niet het geval.’
Dan klinkt hoog boven hun hoofd opeens het geluid van vleugels. Door de mist kunnen ze niet zien wat er boven hun hoofd vliegt. Het geluid zwelt aan.
‘Josefien’, klinkt het opeens op een zachte, engelachtige toon, ‘hoedster van de drager van de kroon, de tijd is aangebroken om je bij ons te voegen..’
De ene na de andere stem vult de lucht en roept Josefien om zich bij hen te voegen. Het lijkt wel of de stemmen Oude Sam en Josefien proberen te betoveren . Maar dan wordt hun aandacht getrokken door een beweging bij de poort.
Langzaam zien ze een gedaante tevoorschijn komen. Het lijkt wel een ster die uit de hemel is gevallen. Ze zweeft in het water en haar armen bewegen zacht en golvend om haar heen. Alsof ze de zee zelf in beweging houdt. Op haar hoofd schittert een kroon die lijkt op die van Oude Sam. Vanuit haar hart waaieren zilverdraden die Oude Sam en Josefien uitnodigen om dichterbij te komen.
’Maak je keuze, hoedster van de drager van de kroon,’ fluistert de zeester. ‘Volg het pad of laat je vangen..’

Oude Sam en Josefien zijn terechtgekomen op het meer dat leidt naar Het Mistige Land, waar de Mistige Wezens ooit Elly probeerden te ontvoeren. De mist lijkt te zijn doorgedrongen naar hun wereld. Boven hun hoofd horen ze vleugels suizen en betoverende stemmen roepen Josefien op om zich als hoedster van de drager kroon bij hun te voegen. Dan verschijnt een zeester in de poort. Ze draagt een kroon en fluistert dat zij hun keuze moeten maken. Volgen ze het pad of laten ze zich vangen..
De ogen van Josefien zijn strak gericht op de zilveren draden die zich naar hun uitstrekken.
’Welke keuze moeten we maken, Oude Sam?’ fluistert ze. ‘Wat als dit de val is?’
‘Dat weet ik ook niet, Josefien’, zegt Oude Sam. ‘Maar het voelt alsof we hier niet voor niets terechtgekomen zijn. De zeester draagt óók een kroon. Misschien is er wel een link tussen haar kroon en die van mij.’
De zeester beweegt zacht, haar armen golven als de ademhaling van de zee.
’Er is haast,’ fluistert ze. ‘Jullie wereld is in groot gevaar. Hoe langer je aarzelt, hoe sterker de mist zal worden. Volg het pad of laat je vangen.’
De stemmen hoog boven hun hoofd vullen nog steeds de lucht met hun betoverende zinnen.
‘De tijd is aangebroken om je bij ons te voegen. Kom Josefien, volg het pad en laat je vangen..’
Josefien voelt hoe haar vacht overeind gaat staan.
‘Hoorde je dat ook, Oude Sam?’, zegt ze, ‘volg het pad én laat je vangen. Niet meer óf laat je vangen.’
Ze grijpt zijn poot en trekt Oude Sam mee. Ze springt op de reling van he schip. Haar ogen vastbesloten.
‘Ik vertrouw de zeester, Oude Sam’, zegt ze, ‘we moeten niet meer nadenken, we gaan gewoon springen.’
Oude Sam springt ook de reling. Ze kijken nog één keer om. Daar staan alle bemanningsleden van De Ronde Walvis, nog steeds versteend, nog steeds met snor, nog steeds verbonden door de zilveren draden.
Josefien aarzelt even.
‘Wat gaat er met hun gebeuren als wij springen?’, vraagt ze aan Oude Sam.
‘Ik weet het niet’, zegt Oude Sam, ‘maar hier blijven en nietsdoen is ook geen optie.’
‘Dat is waar’, zegt Josefien, ‘misschien ligt het antwoord op die vraag wel op pad wat nu komt. Ook al weten we niet waar dat heengaat.’
‘Dat heb je mooi gezegd, Josefien’, zegt Oude Sam, ‘maar laten we nu gaan. De stemmen van hierboven komen steeds dichterbij en iets zegt me dat we die niet willen ontmoeten.’
Hij pakt Josefien bij haar poot en trekt haar mee.
Josefien springt hem achterna, haar hart bonzend in haar keel. Terwijl de poort zich sluit achter hen, fluistert ze nog net: ’Oude Sam… zijn we niet té roekeloos!’

Oude Sam en Josefien moeten een keuze maken. Gaan ze door de poort of voegen ze zich bij de stemmen die boven hun cirkelen? De zeester geeft aan dat ze haast moeten maken. De wereld is in groot gevaar en de mist wordt sterker. Oude Sam en Josefien besluiten te springen, ook al betekent het dat ze de bemanning van De Ronde Walvis moeten achterlaten. Terwijl de poort zich sluit, fluistert Josefien dat ze bang is dat ze té roekeloos zijn geweest.
Oude Sam en Josefien zijn door de poort gestapt. De zeester met de kroon en haar golvende armen beweegt gracieus voor hen uit. Ze wuift dat ze haar moeten volgen. Het pad onder hun voeten lijkt wel licht te geven.
‘Oude Sam, dit pad wordt gemaakt door de zeesterren,’ roept Josefien.
Het is een betoverend gezicht. Wel duizend zeesterren weven samen het pad. Hun armen, glanzend blauw, maken zachte, golvende bewegingen. Uit iedere beweging waaieren zilveren draden die zich met elkaar verstrengelen en zo een pad weven. Een pad dat licht geeft in de duisternis waar ze doorheen moeten.
Het licht van de zeesterren is zo fel dat Oude Sam even goed met knipperen met zijn ogen. Hij buigt zich voorover en bestudeert de draden die onder zijn poten samenkomen.
‘Alsof we over een levend tapijt lopen,’ zegt hij verwonderd.
De zeester die voor hen uit zweeft, draait haar armen langzaam in cirkels. Elke beweging laat nieuwe zilveren draden ontstaan die zich vlechten in het pad. Ze hoeft niets te zeggen; haar gebaren alleen zijn genoeg om hen verder te leiden.
Ze kijken op. Om hen heen strekt zich een uitgestrekte, vreemde wereld uit. Geen mist meer, maar een weidse, open ruimte die glanst als water en fonkelt als sterren. Hoog boven hen drijven lichtgevende vormen als wolken van kristal. Josefien tuurt met open mond.
‘Het lijkt wel alsof we midden in een sterrenhemel lopen,’ fluistert ze.
Oude Sam knikt langzaam. ‘Of in de zee zelf, maar dan van binnenuit.’
Ze lopen verder, het pad strekt zich eindeloos voor hen uit. Af en toe denkt Josefien beweging te zien tussen de kristallen hoog boven hen, maar zodra ze knippert is het weg. Ze loopt dichter tegen Sam aan.
‘Denk je dat de stemmen ons nog volgen?’ vraagt ze zacht.
‘Ik weet het niet,’ antwoordt Oude Sam, ‘maar ik voel dat we hier niet zomaar zijn. De kroon en de zeester… ze horen bij elkaar. Er is een reden dat ze ons door deze poort hebben geleid.’
Ze lopen verder in stilte, begeleid door het zachte glanzen van het pad. Alleen hun ademhaling en het ruisen van zilveren draden zijn hoorbaar. Maar langzaam verandert er iets. Het licht van de zeesterren flakkert. Eén voor één lijken ze trager te bewegen, alsof de kracht uit hun armen wegvloeit.
Josefien kijkt Sam met grote ogen aan. ‘Waarom vertragen ze? Het lijkt wel alsof het pad moeite heeft om ons te dragen.’
Oude Sam voelt hoe zijn poot dieper wegzakt in de zilveren draden. Het pad houdt hem nog net, maar het kost hem steeds meer moeite om vooruit te komen. Hij balt zijn vuisten en kijkt naar de zeester die voor hen uit zweeft.
‘Josefien,’ zegt hij met een schorre stem, ‘ik weet niet waar dit ons heen leidt… maar elke stap voelt ineens zo zwaar.’

Oude Sam en Josefien volgen de zeester door een nieuwe wereld. Het lijkt wel een sterrenwereld. Of de zee maar dan van binnenuit. Wel duizend zeesterren weven samen een lichtgevend pad dat hen draagt. Maar langzaam begint het pad te vertragen. De sterren lijken hun kracht te verliezen en iedere stap voelt steeds zwaarder. Waar gaat er nu weer gebeuren?
Josefien hijgt van de inspanning. Het licht onder hun poten flakkert zwakker en zwakker, alsof het pad van de zeesterren niet langer de kracht heeft om hen te dragen.
’Oude Sam,’ roept ze, ’het pad zakt weg onder ons!’
Nog voor Oude Sam kan antwoorden, voelen ze plotseling een ruk. De zilveren draden die het pad weven, trekken zich terug en beginnen te draaien, sneller en sneller, alsof ze in paniek zijn. De lucht om hen heen verandert. De kristallen wolken boven hen draaien mee.
’Oude Sam, hou je vast!’ schreeuwt Josefien.
Ze grijpt zijn poot, net op tijd, want de kracht die aan hen trekt is enorm.
De zeester voor hen straalt plots feller op.
’Blijf bij mij! Laat je niet meenemen, of jullie zullen verdwalen in de diepte!’ zegt ze met een scherpe en indringende stem.
Ze strekt haar armen uit naar Oude Sam en Josefien.
‘Pak vast,’ roept ze.
Oude Sam en Josefien proberen haar armen te pakken maar de wild bewegende zilveren draden zitten in de weg. Het lijkt wel alsof ze Oude Sam en Josefien willen meenemen, verder de diepte in. Josefien knijpt haar ogen dicht.
’Oude Sam, ik ben bang!’
Oude Sam trekt haar dicht tegen zich aan, de kroon trillend op zijn hoofd.
‘We laten ons niet meenemen, Josefien. Pak me stevig vast!’
Op datzelfde moment scheurt een bundel draden los van het pad en grijpt een poot van Oude Sam. Met een ruk wordt hij opzij getrokken. Josefien gilt en weet zich nog net aan hem vast te klampen.
De lucht kolkt, het pad kraakt, en voor ze het weten verliezen ze alle houvast. Josefien voelt de kracht aan haar poten trekken. Haar nagels krassen over de zilveren draden, maar ze vindt geen houvast meer. Het licht van de zeesterren flakkert nog één keer op en dooft dan langzaam uit.
’Oude Sam’, roept Josefien, ‘wat gebeurt er?’
Haar stem wordt verzwolgen door het geraas om hen heen. Het is alsof de wereld nog verder openscheurt. Donkerte kolkt aan alle kanten, en in dat donker lijken vormen te bewegen — groot, schimmig, en wachtend.
Dan klinkt nog één keer de stem van de zeester, ver weg, bijna overstemd door de storm van draden: ’Houd elkaar vast… wat er ook gebeurt!’
Oude Sam en Josefien kunnen ook niets anders doen dan elkaar vasthouden. En dan worden ze meegesleurd. Verder de diepte in..

Het pad waar Oude Sam en Josefien op lopen, kan hen niet meer dragen. Een bundel draden scheurt los van het pad en wil Oude Sam en Josefien meenemen. De zeester roept dat ze zich vast moeten houden, maar de draden grijpen Oude Sam en sleuren hem weg. Josefien weet zich op het laatste moment aan Oude Sam vast te klampen. Ze horen nog net de stem van de zeester roepen dat ze elkaar vast moeten houden, wat er ook gebeurt.
De zilveren draden sleuren Oude Sam en Josefien mee. Het voelt alsof ze in een gat vallen zonder einde. Ze houden elkaar stevig vast. Dan, midden in het geraas, wordt het plotseling doodstil. De lucht voelt koud aan. De draden verstijven, alsof ze bevroren zijn. Oude Sam en Josefien vallen niet langer en lijken in een andere wereld terecht te zijn gekomen.
‘Oude Sam,’ fluistert Josefien terwijl ze van schrik haar adem inhoudt, ‘waar zijn we beland?’
Oude Sam kijkt om zich heen. Alles in deze wereld is wit, doorschijnend. Zo blauw als glas. Onder hun poten kraakt een dikke laag ijs. De kristallen wolken zijn veranderd in pieken van bevroren licht. Het lijken wel als naalden uit de grond omhoog te rijzen. Josefien blaast uit en haar adem verandert meteen in een klein wolkje dat in de lucht blijft hangen en langzaam oplost.
‘Ik heb geen idee’, zegt Oude Sam, ‘het lijkt wel alsof de wereld en de tijd hier bevroren zijn.’
Het landschap glinstert betoverend, maar de doodse stilte die er heerst geeft een heel onheilspellend gevoel. Het enige geluid dat klinkt zijn hun voetstappen op het ijs. Het lijkt wel alsof de hele wereld luistert naar hun aanwezigheid. In de verte glinsteren de donkere schimmen. Nu helemaal wit en bewegingsloos, als standbeelden van ijs, die lijken te wachten tot iemand hen wakker maakt.
‘Het lijkt wel alsof we in een bevroren wereld terecht zijn gekomen,’ zegt hij.
‘Dat is een goede conclusie, Oude Sam,’ klinkt opeens een stem.
‘Wie is daar?’ roept Josefien verschrikt uit.
‘Ik ben hier,’ zegt de stem, ‘maar ik kan alleen maar zichtbaar worden als jullie elkaar loslaten.’
Oude Sam en Josefien kijken elkaar aan. De woorden van de zeester klinken nog na in hun hoofd: ’Houd elkaar vast… wat er ook gebeurt!’
‘Ook al laten we elkaar los’, fluistert Oude Sam tegen Josefien, ‘dan nog zijn we met elkaar verbonden.’
‘Ja’, knikt Josefien, ‘je hebt gelijk, Oude Sam. Onze band is zo sterk dat onze harten altijd met elkaar verbonden zijn. Ook al laten we elkaar los, dan nog zijn we verbonden.’
Oude Sam en Josefien gaan een stukje uit elkaar zitten. Langzaam wordt de gedaante zichtbaar. Eerst als een flikkering in de lucht, dan steeds helderder. Het is een reusachtige manta. Zijn brede vinnen bewegen sierlijk alsof hij door onzichtbaar water zweeft. Zilveren lijnen tekenen patronen over zijn donkerblauwe rug. Ze verschuiven voortdurend en het lijken wel oude zeekaarten. Zijn staart is lang en sierlijk, met een kristallen punt.
Met een vloeiende beweging heft de manta zijn staart. De kristallen punt schittert fel en het licht weerkaatst scherpe over het ijs. Hij houdt hem vlak boven de hoofden van Oude Sam en Josefien. Die slaken een gil van schrik en houden tegelijkertijd hun adem in. De wereld lijkt wel stil te staan. Dan beweegt de manta zijn staart razendsnel omlaag, klaar om te steken..

Oude Sam en Josefien worden meegesleurd door de zilveren draden en belanden in een bevroren wereld. Alles om hen heen is wit, doorschijnend en zo blauw als glas. In de verte glinsteren donkere schimmen. De stilte voelt onheilspellend. Daar verschijnt een reusachtige manta. Over zijn rug bewegen zilveren patronen als oude zeekaarten en zijn staart eindigt in een kristallen punt. Hij beweegt zijn staart omlaag, klaar om te steken. Wat gaat er gebeuren?
In een vloeiende beweging draait de manta zich om.
‘Ik roep de wet van de doorgang aan voor deze twee reizigers’, zegt hij met een golvende stem terwijl hij in dezelfde beweging zijn staart met de kristallen punt nog verder omlaag brengt.
Zodra de punt het ijs raakt, klinkt een oorverdovend gekraak en zakt alles om hen heen weg. Oude Sam en Josefien staan op een brug van ijs. De brug kraakt en trilt. Josefien grijpt Oude Sam stevig vast, maar het is te laat. Met een oorverdovend gekraak spat de vloer van de brug uiteen. Duizenden scherven schieten omhoog, glinsterend als glassplinters in het licht.
De scherven vallen niet omlaag, maar blijven zweven. Het lijkt wel alsof ze gevangen zijn in een storm van spiegels. In iedere scherf zien ze iets anders. Josefien ziet haar oude huis, met de schoorsteen waar ze altijd op zat. In een andere scherf glinstert het Mistige Land, omhuld door mist. Oude Sam ziet Kapitein Ebeling op de drakenboot, lachend te midden van zijn bemanning. Alsof er niets aan de hand is. Maar ze zien ook scherven met beelden die hen niets zeggen.
‘Oude Sam…’ fluistert Josefien, ‘wat zijn dit voor beelden?’
De kroon op het hoofd van Oude Sam trilt en de zilveren draden ervan bewegen alsof ze de scherven willen pakken.
‘Misschien zijn het wel beelden van het verleden en van de toekomst,’ zegt Oude Sam, ‘en als we de goede pakken, keren we misschien wel weer terug naar onze wereld.’
De manta zweeft vlak boven hen, zijn vinnen bewegen traag als een golfslag.
‘Niet alles wat je ziet is waar,’ zegt de manta met een dromerige, golvende stem. Eén scherf draagt jullie verder. De andere scherven voeren jullie weg.’
‘Oude Sam,’ zegt ze met ingehouden adem, ‘wat moeten we doen? Hoe weten nu wat we moeten kiezen?’
Oude Sam pakt wil Josefien vastpakken, maar wordt dan geraakt door één van de scherven.
‘Au’, roept hij, ‘dat doet zeer.’
Het doet zelfs zoveel pijn dat Oude Sam er duizelig van wordt. En als Oude Sam duizelig wordt, krijgt hij meestal een visioen. Terwijl hij zijn lichaam langzaam voelt verslappen, voelt hij hoe Josefien hem vastpakt.
‘Ik heb je vast, Oude Sam’, roept ze, ‘ik laat je echt niet gaan.’
Ze letten niet meer op de manta, ze letten niet meer op de wereld van ijs en ze letten niet meer op de scherven die om hun heen draaien. Ze zien dus niet dat één van de scherven met hem mee glipt, zo zijn visioen in.
Oude Sam glijdt weg in de staat tussen waken en slapen. Naar de plek waar zijn visioenen altijd komen. Maar dit keer is er geen eindeloze stilte. De scherf beweegt wild om zich heen. Het visioen van Oude Sam wordt in stukken gescheurd..

De manta laat een brug van ijs in duizend scherven uiteenspatten met een steek van zijn kristallen punt. In de zwevende splinters zien Oude Sam en Josefien flarden van hun eigen werelden. De manta waarschuwt ze dat maar één scherf het tweetal verder zal dragen. Terwijl ze zoeken naar de juiste scherf, wordt Oude Sam geraakt. De pijn maakt hem duizelig en hij glijdt een visioen binnen. Maar één scherf komt stiekem mee en scheurt het visioen in stukken.
Oude Sam voelt zich misselijk. Heel misselijk. Hij heeft nog nooit meegemaakt dat een visioen zo wreed verstoord werd. Hij wordt in één klap teruggeworpen naar de bewegingloze staat waarin hij en Josefien zich bevonden nadat de manta de brug had laten versnipperen.
‘Oude Sam’, roept Josefien, ‘wat is er gebeurd?’
‘Eén van de scherven glipte mee,’ zegt Oude Sam. ‘Mijn visioen werd echt in stukken gescheurd. Oh, Josefien… ik ben nog nooit zo misselijk geweest.’
Josefien slaat haar poot om Oude Sam heen. Ze geeft hem liefkozend een paar kopjes.
‘Op zo’n moment zou je willen dat Odette Oehoe hier was’, verzucht Josefien.
‘Ja’, zegt Oude Sam, ‘die heeft vast wel wat in haar koffertje zitten.’
Odette Oehoe is een schattige verschijning op vrolijke klompjes. Onder haar sjaal draagt ze een verpleegsterkoffertje, gevuld met bijzondere dingen.
‘Zoals heldere gedachten,’ zegt Josefien. ‘Die komt ze ook altijd brengen. En precies dat hebben we nu nodig. Hoe maken we in hemelsnaam de juiste keuze?’
Op dat moment horen ze weer een zacht geluid, alsof golven aanspoelen in de wereld van ijs. Josefien spitst haar oren.
‘Hoor jij dat ook, Oude Sam?’
Voor ze een antwoord krijgt, verschijnt een golf aan hun voeten. En dan nog één. Het zachte ritme wordt verstoord door een fluisterende stroming die langzaam weer wegsterft. Dan klinkt een zilverachtig ritselen, alsof fijne belletjes opstijgen. Met een glijdende beweging komt een prachtige wezen tevoorschijn. Half vrouw, half vis. Een zeemeermin. Haar haar zweeft om haar heen als een levende stroom van zilveren draden. Op haar hoofd een klein kroontje.
‘Oh,’ fluistert Josefien, ‘wat een schoonheid…’
De zeemeermin kijkt hen met fonkelende ogen aan.
‘Dank je wel’, zegt ze met een helder stem dat klinkt als een belletje, ‘Ik ben de Zeemeermin van Min of Meer. En jij bent een dame die een keuze moet maken. Want wanneer de wereld in duizend stukken ligt, is het vaak het kleinste stukje dat de meeste waarheid bevat.’
De zeemeermin plukt plotseling een zwevende scherf uit de lucht. Die verandert in een bloem van licht. Heel even blijft ze stilhangen, en dan komt er een druppel gouden nectar vrij. Die zweeft langzaam naar Oude Sam en Josefien toe.
‘Wat is de kracht van helderheid,’ klinkt de stem van de zeemeermin. ‘Drink je Min of drink je Meer van deze nectar? Durf je het aan om de weg verder te vinden..’

Oude Sam voelt zich misselijk na het verscheurde visioen en Josefien slaat haar arm om hem heen. Samen filosoferen ze hoe fijn het zijn als Odette Oehoe heldere gedachten komt brengen. Dan verschijnt er opeens een zeemeermin, een prachtige verschijning. Ze spreekt met een heldere stem en wijst hen erop dat in de duizend scherven vaak het kleinste stukje de meeste waarheid bevat. Voor hun ogen verandert een scherf in een bloem van licht waaruit een druppel gouden nectar vrijkomt.
De gouden nectar zweeft door de lucht en blijft vlak voor Sam en Josefien hangen.
‘Wie de nectar durft te drinken, vindt de weg’, herhaalt de Zeemeermin van Min of Meer. Uit haar kroon dwarrelen zilveren draden richting Oude Sam. Het lijkt wel alsof ze een dansje doen met de zilveren draden die uit de kroon van Oude Sam komen.
‘Hoe weten we nu of dat veilig is?’ fluistert Josefien in het oor van Oude Sam.
Oude Sam kijkt naar de Zeemeermin van Min of Meer en vervolgens naar de druppel.
‘Dat weten we niet, Josefien,’ zegt Oude Sam, ‘maar ik voel me verbonden met haar. Ik denk dat dit veilig is en dat de Zeemeermin van Min of Meer hier is met goede bedoelingen.’
‘Als jij het vertrouwt,’ zegt Josefien, ‘dan vertrouw ik het ook.’
Heel voorzichtig raken ze samen de druppel aan. De gouden nectar verdeelt zich over hun kattenpoten. Verbaasd kijken Oude Sam en Josefien toe.
‘Drink en vind de weg,’ zingt de Zeemeermin van Min of Meer.
Oude Sam en Josefien brengen hun poot naar hun mond en likken de gouden druppel nectar op.
‘Mm’, zegt Josefien, ‘dat is best lekker.’
Als een warme gloed glijdt de nectar naar binnen. Het verwarmt hun lijf en het voelt alsof de kou van de bevroren wereld eindelijk wordt verdreven. De zwevende scherven verstijven, vallen stil en zakken langzaam omlaag. Eén voor één zoeken ze hun plaats en vormen samen een brede weg die zich in de verte uitstrekt.
‘Oude Sam, zie je dat?’, roept Josefien ademloos uit, ‘volgens mij staat er aan het einde van die weg een poort. Dat is vast de uitgang. We kunnen weer terug naar onze wereld.’
‘Jullie hebben de weg gevonden’, zingt de Zeemeermin van Min of Meer, ‘vervolg het pad en laat je niet vangen.’
Dan zweeft de manta naar hen toe.
‘Dank jullie wel voor het openen van de poort. Maar ook hier geldt de wet van de doorgang. Alleen wie iets opgeeft, kan verdergaan.’
De manta pakt één van de scherven die nog naast het pad ligt. Hij wrijft het tussen zijn vinnen waardoor het helemaal soepel wordt, als een stuk papier.
‘Mooie dame’, zegt hij dan tegen Josefien, ‘leg dit op mijn rug. Ik geef één van mijn kaarten op. Ik hoop dat deze mag helpen tijdens het verkennen van het onbekende.’
‘Wauw’, zegt Josefien, ‘wat een mooi geschenk.’
Terwijl Josefien bezig is op de rug van de manta, horen ze in de verte opeens een geluid. Het lijkt wel achter de poort vandaan te komen. Dan zien ze dat er iets doorheen gestoken. Wat is het voor raars? Het lijkt wel een olifantenslurf..’

Oude Sam en Josefien ontmoeten een Zeemeermin van Min of Meer. Ze tovert een scherf om tot bloem waar gouden nectar uitkomt. Oude Sam en Josefien drinken de nectar. De scherven dalen neer en vormen een brede weg naar een poort. Oude Sam en Josefien hopen dat ze zo weer terug kunnen komen in hun eigen wereld. De manta zweeft naast hen en herinnert hen aan de wet van de doorgang: alleen wie iets opgeeft kan verdergaan. Dus geeft hij Josefien één van de kaarten op zijn rug als geschenk. Dan klinkt achter de poort een vreemd geluid en wordt er iets doorheen gestoken.
‘Wat is dat?’ vraagt Josefien verbaasd aan Oude Sam en de manta.
‘Het lijkt wel een olifantenslurf’, zegt Oude Sam.
‘Dat is bijzonder’, zegt de manta met zijn golvende stem, ‘ik heb nog nooit een olifant ontmoet.’
‘Wij wel’, zegt Josefien, ‘in ons vorige avontuur. Eerst was het een neushoorn maar door een toverdrankje werd het een olifant. Een vliegende olifant. Jumbo was zijn naam.’
‘Ja’, zegt Oude Sam, ‘dat was een mooi avontuur. Maar we weten niet of dit Jumbo is of een andere olifant.’
‘Misschien is het wel een illusie’, zegt Josefien, ‘en is het iemand die zich voordoet als olifant.’
‘Sommige vrienden keren terug wanneer de reis ze het hardst nodig heeft’, zegt de manta.
‘Ja’, zegt de Zeemeermin van Min of Meer, ‘en of het nu jullie oude vriend is of niet, ik voel dat hij de kracht draagt die jullie nu verder kan leiden.’
Oude Sam en Josefien kijken elkaar aan.
‘We moeten naar de poort’, zegt Oude Sam.
‘Ja’, zegt Josefien, ‘het is tijd.’
Oude Sam en Josefien nemen afscheid van de manta en de Zeemeermin van Min of Meer en lopen over het brede pad naar de poort. De poort is gehuld in nevel dus veel zien ze nog niet. Af en toe zien ze de olifantenslurf door de nevel komen. Langzaam worden ook twee enorme oren zichtbaar die zachtjes heen en weer bewegen. Een groot lichaam begint zich ook af te tegen het licht van de nevel. Dan vult een getrompetter van jewelste de lucht.
‘Oude Sam’, zegt Josefien, ‘het zal toch niet..’
Maar het is wel zo. Jumbo, de vliegende olifant, steekt zijn hoofd door de nevel. Zijn oren zijn groter dan Josefien zich kan herinneren. Zijn ogen stralen. En hij trompettert nog een keer enthousiast als hij Oude Sam en Josefien ziet. Het drietal valt elkaar om de nek. Jumbo met zijn lijf nog aan de andere kant van de poort, zijn hoofd en Oude Sam en Josefien aan deze kant.
‘Waar zijn jullie geweest?’, vraagt Jumbo, ‘jullie waren opeens verdwenen.’
‘Iedereen was betoverd, zegt Oude Sam, ‘en wij moesten op pad om een oplossing te vinden. Maar zo te zien heb jij al een oplossing bedacht, want anders was je hier niet.’
‘Nou’, zegt Jumbo, ‘dat weet ik niet hoor. Maar ik heb wel iets anders gevonden. Kom maar kijken in deze wereld.’
Oude Sam en Josefien stappen door de poort. Jumbo doet een stapje opzij. Oude Sam en Josefien houden hun adem. Achter Jumbo staat een gedaante. Groot en een beetje haveloos gekleed. Een dikke jas met capuchon en hoofd geslagen. Verweerd door zout en wind, alsof hij zo al eeuwen over de wereld heeft gezworven. Wie is dit nu weer?

Oude Sam en Josefien nemen afscheid van de manta en de Zeemeermin van Min of Meer en lopen over het brede pad naar de poort. Josefien heeft een kaart van de manta gekregen. Bij de poort verschijnt Jumbo, de vliegende olifant uit hun vorige avontuur, die hen enthousiast begroet. Als Oude Sam en Josefien door de poort stappen en Jumbo een stapje opzij doet, zien ze een gedaante staan. Groot en een beetje haveloos gekleed, met een door zout en wind verweerde jas met capuchon.
Josefien slaakt een gil van schrik.
‘Jumbo, wie is dat?’, roept ze uit.
De gedaante doet een stap naar voren en heft zijn hoofd. Zijn ogen lichten op.
‘Jullie moeten luisteren’, zegt hij met een warme stem. ‘De sluier is gebroken. Wat eens gevangen was, stroomt nu vrij. Jullie moeten voorkomen dat alles overspoeld wordt. Jullie moeten voorkomen dat alles meegenomen wordt en nooit meer terugkeert.’
‘Jumbo, wie is dat?’, sist Josefien naar de olifant die met zijn grote oren geduldig staat te wachten.
Jumbo trompettert met zijn slurf en zwaait zijn oren heen en weer.
‘Dat moet hij zelf maar vertellen,’ zegt Jumbo.
‘Ik zal mijzelf bekendmaken,’ zegt de gedaante terwijl hij zijn capuchon afdoet.
Oude Sam houdt zijn adem in.
‘Ik ken jou,’ zegt hij.
‘Ik ken jou ook,’ zegt de gedaante.
‘Wat is gebeurd?’, vraagt Oude Sam.
‘Wat is er gebeurd,’ zegt Josefien op hoge toon, ‘wat is er gebeurd. Oude Sam, vertel eerst even wie dit is.’
‘Dit is de Reiziger,’ zegt Oude Sam, ‘een man die in vele werelden komt. Ik heb hem lang geleden uitgezwaaid. Hij ging op reis naar het onbekende, achter de sluiers van vergetelheid. Ik had niet verwacht hem ooit nog terug te zien.’
‘Ik had ook niet verwacht om jou weer te zien, Oude Sam,’ zegt de Reiziger, ‘en zeker niet in het gezelschap van zo’n mooie dame. Waar heb je haar ontmoet?’
‘Ik heb Josefien ontmoet tijdens mijn avontuur in Rivierenland,’ zegt Oude Sam. ‘Jij was al even op reis. Iedereen sliep, betoverd door de Mistige Wezens, zodat ze Elly konden ontvoeren. Ze wilden de mist in haar hoofd gebruiken om ons allemaal te laten verdwalen. Gelukkig hebben we de Mistige Wezens toen kunnen verslaan.’
‘Dat is misschien wel zo,’ zegt Josefien, ‘maar de draaikolk bracht ons naar een meer waar het heel mistig was. En dat was vlak voor de ingang naar Het Mistige Land. Dus misschien zijn ze wel weer ontsnapt.’
De Reiziger schraapt zijn keel.
‘Ik vrees dat dat mijn blunder is,’ zegt hij dan, ‘de sluier tussen wereld waar ik vandaan kom en jullie wereld is gescheurd door een misstap die ik maakte..’

Bij de poort ontmoeten Oude Sam en Josefien hun oude vriend Jumbo, de vliegende olifant. Maar achter hem verschijnt een haveloos geklede gedaante. Zijn ogen lichten op wanneer hij waarschuwt dat de sluier tussen zijn wereld en die van hem is gebroken en dat de mist alles dreigt te overspoelen. Dan onthult hij zijn identiteit: de Reiziger, een oude bekende van Oude Sam die vele jaren geleden op reis ging in werelden achter de sluiers van vergetelheid. Hij biecht op dat een misstap van hem de scheur tussen de werelden heeft veroorzaakt, een blunder die nu ook hun reis bepaalt.
‘Een misstap’, zegt Josefien, ‘wat voor misstap dan?’
De Reiziger haalt diep adem.
‘Ik ben op reis gegaan,’ zegt hij dan ‘ik wilde nieuwe werelden verkennen. Werelden die niet voor iedereen bereikbaar zijn omdat ze achter de sluiers van vergetelheid liggen. En als je eenmaal door de sluier bent gegaan, is er geen weg terug. Maar ik heb me laten misleiden.’
‘Laten misleiden’, zegt Josefien, ‘hoe dan?’
Ik hoorde continue stemmen die reizigers richting moesten geven. Maar niet alle stemmen waren eerlijk. Sommigen leidden recht een draaikolk in, anderen verstrooiden het pad zodat reizigers nooit meer terugkeren. En al die stemmen hebben maar één doel. De sluier tussen onze werelden breken en de wereld met mist overspoelen. Zodat we niet meer kunnen zien wat er daadwerkelijk is en alles bedrog wordt.
Ja’, zegt de Reiziger, ‘het is net alsof ze oplossen. Maar tegelijk laat de mist echo’s en schaduwen achter die sprekend echt lijken. En de mist laat glimpen zien van het verleden.’
Josefien rilt.
‘Dat zijn de stemmen die wij gehoord hebben’, zegt ze tegen Oude Sam.
‘Ja’, zegt Oude Sam, ‘net zoals wij glimpen van het verleden zagen in alle scherven van de brug.’
‘Ik kon het onderscheid niet meer maken,’ zegt De Reiziger, ‘ik wist niet meer wat echt en wat niet echt was. Ik heb me in de luren laten leggen en nu is de hele wereld in gevaar. Door mijn terugkeer naar hier is er een gat in de sluier naar het hiernamaals ontstaan. En de mist die daaruit ontsnapt is nog gevaarlijker dan die van De Mistige Wezens. Want als je luistert naar de fluisteringen die uit die mist komen, dan loop je het risico om voorgoed achter de sluier te verdwijnen. En de meesten keren daaruit echt niet meer terug.’
‘Dan moeten we dus wegblijven van die fluisteringen’, zegt Jumbo terwijl hij met zijn oren wappert.
‘Dat dacht ik ook,’ zegt De Reiziger zacht. ‘Maar je moet goed luisteren naar de fluisteringen. Anders merk je het verschil niet. Maar de juiste fluisteringen brengen je verder. Jullie tocht kan de mist nog keren… maar alleen als het ritueel wordt voltooid.’
‘Welk ritueel?’ vraagt Oude Sam voorzichtig.
De Reiziger spreidt zijn handen. Uit de plooien van zijn mouwen vallen glinsterende draden. Ze glijden over zijn armen alsof ze een eigen leven leiden. De glinsterende draden uit de kroon van Oude Sam zweven naar de Reiziger, alsof ze willen zien wat er gebeurt.
‘Deze draden zijn deel van het ornaat,’ zegt de Reiziger. ‘Een hele bijzondere mantel die alleen door een uitverkorene gedragen kan worden. Het is geen sieraad, maar een last. Want wie het ornaat draagt, draagt ook de stemmen en verhalen van alle draden die ooit geweven zijn..’

De Reiziger onthult dat door een misstap de sluier tussen werelden is gescheurd. Daardoor stroomt een gevaarlijke mist vrij die reizigers misleidt met fluisteringen, echo’s en schaduwen die echt lijken. Oude Sam en Josefien herkennen die fluisteringen en de glimpen van heden en verleden die ze op de scherven zagen. Toch moeten ze goed luisteren naar de fluisteringen volgens de Reiziger. Want die brengen Oude Sam en Josefien op een tocht die de mist kan keren. Maar alleen als het ritueel met het ornaat wordt voltooid.
De woorden van de Reiziger hangen nog in de lucht. Zijn handen, omwikkeld door de glinsterende draden van het ornaat, dalen langzaam neer. Oude Sam voelt hoe de kroon op zijn hoofd warm begint te gloeien, alsof de draden reageren op de onthulling. Josefien trekt haar staart strak langs haar lijf.
‘Een mantel die de stemmen draagt,’ fluistert ze, ‘dat klinkt alsof je eronder bezwijkt.’
‘Of sterker van wordt,’ zegt de Reiziger, ‘maar niemand kan het alleen dragen. Dat is de vloek én de kracht van het ornaat.’
Jumbo trompettert zachtjes, alsof hij de spanning wil doorbreken.
‘Dan moeten we samen zoeken naar een manier,’ zegt hij. ‘Maar… hoe weet je wie de drager moet zijn?’
De Reiziger kijkt naar Oude Sam. Zijn ogen lichten even fel op.
‘De kroon heeft gekozen. Maar de kroon kiest nooit zonder reden.’
Josefien zet een stap naar voren.
‘En ik dan? Wat is mijn rol in dit verhaal?’
‘Jij bent de hoedster,’ zegt de Reiziger, ‘de hoedster van de drager van de kroon. Zonder jou kan de drager de stemmen niet onderscheiden. Jij hoort, voelt en weegt mee. Jullie vormen een paar. Verbonden voor altijd.’
Josefien slaat haar armen over elkaar, maar er komt een kleine glimlach.
‘Dat klinkt al beter’, zegt ze terwijl Oude Sam een kopje geeft.
Het blijft even stil. Alleen het zachte ruisen van de draden die langs de grond glijden is hoorbaar. Dan beweegt Jumbo zijn oren onrustig heen en weer.
‘Ik hoor ze,’ zegt hij zacht. ‘Die fluisteringen waar je voor waarschuwde. Ze zijn dichterbij gekomen.’
Oude Sam knijpt zijn ogen dicht. Het is alsof hij de mist hoor naderen. En met de mist de fluisteringen.
‘Kom, ga met me mee, ik wijs je de kortste weg naar onuitputtelijke rijkdom.’
‘Laat je meenemen naar de diepte, waar de mooiste schatten op je wachten.’
‘Volg mijn pad, en je zult nooit meer verdwalen.’
Josefien huivert. ‘Het klinkt zo echt… ik zou bijna willen dat het waar was.’
‘Dat is de verleiding,’ zegt de Reiziger. ‘En daarom heb je meer nodig dan moed en trouw. Jullie hebben richting nodig. Iets dat je houvast geeft wanneer de fluisteringen je in duizend richtingen trekken.’
‘Richting?’ herhaalt Oude Sam langzaam. Zijn poten rusten op de zilveren draden van de kroon die trillen alsof ze antwoord willen geven. De Reiziger knikt plechtig. Dan klinkt er weer een fluistering.
‘Zonder richting verdwaalt zelfs de drager van de kroon. Alleen zij die kaarten kan delen, vindt de weg terug..’

De Reiziger legt uit dat niemand het ornaat alleen kan dragen: het is zowel een last als een kracht. De kroon heeft Oude Sam gekozen, maar Josefien blijkt onmisbaar als hoedster die hem helpt de stemmen te onderscheiden. Terwijl onze groep vrienden de fluisteringen horen naderen, worden Oude Sam en Josefien verleid door beloftes van rijkdom, schatten en veiligheid. De Reiziger waarschuwt dat ze richting nodig hebben. Dan klinkt opnieuw een fluistering die hen een aanwijzing geeft. Alleen zij die kaarten kan delen, vindt de weg terug.
De laatste fluistering sterft weg. Een onheilspellende stilte volgt. Oude Sam voelt hoe de draden van de kroon langzaam tot rust komen. Josefien haalt diep adem en kijkt naar de Reiziger.
‘Kaarten delen,’ herhaalt ze zacht. ‘Wat zou dat betekenen?’
De Reiziger opent zijn mond, maar voor hij antwoord kan geven, begint Jumbo zacht te trompetteren. ‘Misschien moeten je eens kijken naar wat je al bij je draagt,’ zegt hij terwijl hij met zijn slurf naar Josefien wijst.
Josefien fronst en tast met haar poot langs haar vacht. Dan voelt ze iets hards en glad. Haar ogen worden groot.
‘De kaart,’ fluistert ze. ‘De kaart die de manta mij gaf.’
Ze haalt het stuk glanzend perkament tevoorschijn. Het voelt warm in haar poten, alsof het leeft. Zodra ze het uitvouwt, lichten er zilveren lijnen op die verschuiven en kronkelen alsof ze net geweven worden. Het is alsof het perkament zelf ademt.
‘Wat laat het zien?’ vraagt Oude Sam, die dichterbij komt staan.
Josefien kantelt de kaart. Eerst lijken de lijnen verward en onbegrijpelijk, maar langzaam vormen ze zich tot herkenbare vormen: eilanden, zeeën, kusten. En dan — in het noorden van de kaart — verschijnen flarden van ijs en bergen die glanzen als kristal.
‘Ik herken dit,’ zegt Oude Sam plotseling. ‘Ik ben hier ooit overheen gevlogen, in het avontuur met de Moederboom.’
knikt langzaam. ‘Ja… dat herinner ik me. Het was zo stil, zo oneindig wit. Maar we zijn er nooit echt geland.’
‘En nu wijst de kaart ons precies die kant op,’ zegt Josefien. Ze legt haar poot op de lijnen die naar het noorden golven.
De Reiziger kijkt ernstig toe. ‘Daar ligt misschien wel het antwoord. Maar wees gewaarschuwd: elke stap dichter naar het noorden is een stap verder van alles wat je kent.’
Jumbo wappert met zijn oren en kijkt hen streng aan. ‘Dan moeten we goed nadenken hoe we daar komen. Vliegen gaat niet zomaar, zelfs niet met mij. De kou kan ons bevriezen voor we de grond raken.’
Josefien rolt de kaart weer op en steekt die veilig weg. Ze voelt hoe haar hart sneller klopt, niet van angst maar van een mengeling van spanning en verwachting. Ze kijkt naar Oude Sam, die langzaam glimlacht.
‘Misschien is het precies dát wat de fluistering bedoelde,’ zegt hij zacht. ‘Josefien heeft de kaart en wij laten ons leiden door wat ons gegeven is.’
Josefien knikt. Haar ogen glanzen.
‘En dat leidt jullie naar een wereld waar het ijskoud is,’ waarschuwt de Reiziger. ‘Een wereld waar je niets kent.’
‘Ja’, zegt Oude Sam terwijl hij naar het noorden kijkt. Een donkere lucht tekent zich af in de verte. Dan klinkt er weer een fluistering. ‘Kom bij mij, ik wacht op jullie..’

Josefien herinnert zich opeens de kaart die ze van de manta kreeg. Wanneer ze die uitvouwt, verschijnt er een route naar het noorden, richting de Noordelijke IJszee. De Reiziger waarschuwt dat elke stap hen verder van het bekende voert, terwijl Jumbo benadrukt dat zelfs vliegen gevaarlijk kan zijn door de kou. Josefien bergt de kaart weer op en samen beseffen ze dat hun tocht naar een onbekende, ijskoude wereld zal leiden. Dan klinkt opnieuw een fluistering die hen roept: ‘Kom bij mij, ik wacht op jullie..’
‘Brrr’, zegt Josefien, ‘dat klinkt heel onheilspellend. En ik vraag me af hoe we daar komen als het te koud is om op de rug van Jumbo naar de Noordeljke IJszee te vliegen.’
‘De kaart kan je helpen’, zegt de Reiziger, ‘je kunt ook van knooppunt naar knooppunt reizen.’
Josefien haalt de kaart opnieuw tevoorschijn. Het perkament gloeit zacht in haar poten. Zodra ze het uitvouwt, verschijnen de zilveren lijnen opnieuw. Maar dit keer vormen ze geen hele route, alleen een enkel knooppunt dat licht geeft.
‘Het laat maar één stap zien,’ zegt Josefien verbaasd, ‘met onze kattenpoten.
‘Waar leidt deze eerste stap ons naartoe?’ vraagt Oude Sam.
Josefien tuurt naar de lijnen. Het licht trekt zich samen en vormt golvende cirkels. Ze kijkt op, haar ogen groot. ‘Dit herken ik. Het is het meer… het meer waar we de Ronde Walvis achtergelaten hebben.’
Jumbo trompettert zacht. ‘Dan is de keuze duidelijk. Als het schip ons kan dragen, kunnen we verder naar het noorden. Ik kan jullie niet veilig de hele weg vliegen.’
‘Maar de bemanning is nog steeds betoverd,’ zegt Josefien bezorgd. ‘Wat als ze nooit ontwaken?’
‘Het schip leeft ook zonder hen,’ antwoordt de Reiziger. ‘De draden hebben het vastgehouden. Misschien kan de kaart ons losmaken, of misschien moeten jullie dat zelf doen. Maar één ding is zeker: zonder de Ronde Walvis kom je nooit bij de Noordelijke IJszee. Gelukkig kunnen we de eerste stap dankzij jullie kattenpoten maken.’
‘Hoe werkt het dan?’ vraagt Josefien aan de Reiziger.
‘Houdt elkaars hand vast’, zegt de Reiziger, ‘en Oude Sam als drager van de kroon legt een poot op het knooppunt. En jij, Josefien, als hoedster van de drager van de kroon, legt jouw poot over de zijne.’
Iedereen geeft elkaar een hand en Oude Sam legt zijn poot op de kaart. Josefien legt haar poot op de zijne. Een zilveren licht begint te stralen, de lijnen beginnen te bewegen, en dan, in een flits staan ze aan de oever van het mistige meer. Daar ligt de Ronde Walvis. Haar bemanning staat nog altijd onbeweeglijk stil aan boord van het schip.
‘Het voelt alsof de tijd hier niet vooruitgaat,’ fluistert Oude Sam.
‘Of alsof de mist de tijd gevangen houdt,’ zegt Josefien.
Ze stappen het dek op. Het schip kraakt zacht onder hun poten, alsof het hen herkent. Dan klinken ze weer. De fluisteringen. Nog harder dan tevoren.
‘Ik breng je snel naar de Noordelijke IJszee. Mijn weg is kort en zeker.’
‘Kies mij, en je zult veilig varen, vrij van stormen.’
‘Alle anderen liegen. Alleen ik ben je redding.’
‘Ze klinken zó overtuigend’, zegt Josefien, ‘hoe weten we welke stem te volgen?’
‘Dat is het gevaar,’ zegt de Reiziger. ‘De fluisteringen zijn niet zomaar verleidingen. Het zijn rivalen. En slechts één van hen leidt werkelijk verder…’

Oude Sam en Josefien reizen via de kaart van de manta terug naar het Mistige Meer waar de Ronde Walvis ligt. Dat schip is hun enige kans om het de Noordelijke IJszee te bereiken. Eenmaal aan boord zwellen de fluisteringen aan. Het lijken wel rivalen die ieder een veilige, snelle route beloven. Maar de Reiziger waarschuwt dat slechts één weg werkelijk verder leidt.
Onze groep vrienden staat aan dek van De Ronde Walvis, de bemanning nog altijd onbeweeglijk stil.
‘Alsof er hier niets veranderd is,’ zegt Josefien.
‘Nee’, zegt Oude Sam, ‘ze staan nog steeds op de plek waar we ze achtergelaten hebben.’
De bemanning mag er misschien uitzien alsof er niets veranderd is, maar rondom het schip klinkt er iets door de lucht. Het lijken de fluisteringen wel, maar zo zacht dat ze bijna niet hoorbaar zijn. Oude Sam voelt de zilveren draden van de kroon zacht trillen, alsof ze elk geluid willen opvangen. Josefien tuurt over de reling.
‘Het lijkt alsof het water zelf fluistert,’ fluistert ze zelf.
Alsof de stemmen erop gewacht hebben, vullen ze nu opnieuw de lucht. Eerst één, dan twee, dan tientallen tegelijk. De stemmen komen overal vandaan. De lucht, het water, het lijkt zelfs wel alsof het schip fluistert. Het is een oorverdovend lawaai en Oude Sam en Josefien moeten moeite doen om te horen wat er gezegd wordt.
‘Volg mij, mijn pad is veilig!’
‘Nee, kies mij, ik breng je sneller naar het noorden!’
‘Alle anderen liegen, ik ben de enige weg!’
Josefien slaat haar oren dicht.
‘Het zijn er zoveel…’, roept ze uit.
‘Ze vechten om gehoord te worden,’ zegt de Reiziger met donkere stem. ‘Ze zijn niet alleen rivalen, ze zijn vijanden van elkaar. Iedere stem wil aandacht van ons.’
Opeens zwelt de lucht boven hen op, zwaar en donker. Het is alsof de woorden van de fluisteringen tegen elkaar aanbotsen. Een grommen rolt door de hemel. Jumbo wappert onrustig met zijn oren.
‘Dat klinkt niet goed,’ zegt hij, terwijl hij zijn slurf beschermend om Josefien legt.
De wind trekt aan. Eerst een zucht, dan een storm. De zeilen slaan wild tegen de masten, het dek helt gevaarlijk scheef. Oude Sam grijpt het roer.
‘Hou je stevig vast!’ roept hij.
De Reiziger klampt zich ook vast aan het roer. Josefien kan nergens heen met Jumbo die haar beschermt. Een olifant waait gelukkig niet zomaar weg. Ondertussen schreeuwen de fluisteringen door elkaar heen, ieder luider dan de ander. Hun strijd wordt zo hevig dat de lucht zelf begint te splijten. Een felle bliksemflits scheurt door de wolken.
Dan volgt het. Een knal die met een oorverdovend geluid alle stemmen overstemt. Het hele schip trilt, het water spat hoog op, en de hele wereld lijkt wel uit elkaar te scheuren..

Oude Sam, Josefien, Jumbo en de Reiziger zijn weer aan dek van De Ronde Walvis. De bemanning staat nog steeds onbeweeglijk stil. Dan beginnen de fluisteringen steeds harder te klinken. Een storm zwelt aan. De zeilen klapperen wild, de lucht scheurt open door bliksem, en uiteindelijk overstemt een oorverdovende knal alle stemmen terwijl het hele schip en de wereld om hen heen lijkt uiteen te scheuren.
En dan zomaar opeens is het stil. Het lijkt wel of de betovering in stukken is gebarsten. De bemanning van De Ronde Walvis, die al die tijd onbeweeglijk stil aan boord van het dek stond, opent hun ogen. Kapitein Ebeling grijpt meteen naar het roer en de waterheksen rennen naar de lijnen om de zeilen te hijsen.
‘Wat… wat is er gebeurd?’ stamelt de Zen Meester.
Oude Sam en Josefien kijken elkaar aan. Ze voelen het schip weer ademen, alsof het verlost is van een lange slaap. En terwijl ze de bemanning zien ontwaken, komt er plotseling een geur voorbij die totaal niet past bij wat er net gebeurd is. Josefien knippert verrast met haar ogen.
‘Oude Sam… ruik jij dat ook?’
Oude Sam trekt diep adem en knikt.
‘Dat ruikt naar… koekjes! Versgebakken koekjes.’
Ze rennen naar het kombuis en zien dat het fornuis gloeit, de oven warm is en een schaal vol prachtige Madeleine koekjes klaarstaat. Goudbruin, zacht, met precies dat bolle buikje dat aangeeft dat ze perfect gebakken zijn.
‘Maar… dit kan toch niet?’ fluistert Josefien. ‘Dit zijn de madeleines zoals Madame Madeleine ze altijd bakte… maar zij is er niet.’
‘Nee hoor,’ klinkt er een vrolijke stem vanuit de hoek. ‘Die van mij zijn toch nét iets beter.’
Een kleine, sierlijke pinguïn met een wit gezicht en een zwarte rug stapt naar voren. Ze draagt een gestreept kookschort. Net zo eentje als Madame Madeleine. Ze glimlacht trots terwijl ze de schaal koekjes dichterbij schuift.
‘Mag ik jullie voorstellen,’ zegt de Reiziger met een kleine buiging, terwijl hij ook het kombuis binnenstapt, ‘aan Ariette Adélie, meester-bakker en fervent haakster uit het verre zuiden.’
De ogen van Josefien lichten op.
‘Ben jij degene die deze heerlijke geur veroorzaakt?’
Ariette Adélie knikt vrolijk. ‘Ik bak de Madeleines volgens het oude recept van mijn volk. Wij Adélie-pinguïns kennen de kunst van het perfecte buikje. Het geeft warmte en troost, zelfs op de koudste dagen.’
Josefien neemt een hap van een nog warm koekje en sluit haar ogen.
‘Oude Sam,’ fluistert ze, ‘dit is misschien wel het beste Madeleine koekje dat ik ooit geproefd heb.’
‘Ze zijn echt heerlijk’, zegt Oude Sam die ook een hap neemt , ‘ik denk dat onze schrijfster er ook wel eentje lust. Maar ik ben ook wel benieuwd waarom je bij ons aan boord bent.’
Ariette Adélie draait zich om en uit haar tas haalt ze een stapeltje kleine truitjes tevoorschijn.
‘Als ik niet bak,’ zegt ze, ‘haak ik truitjes voor mijn broeders en zusters. Geen kou kan ons deren zolang de knoopjes stevig vastzitten. En ik heb fluisteringen gehoord dat de mooiste hier aan boord zijn..’

De betovering van de bemanning van de Ronde Walvis breekt en iedereen komt weer in beweging. In het kombuis vinden Oude Sam en Josefien een schaal versgebakken Madeleine koekjes. Dan ontmoeten ze Ariette Adélie, een pinguïn uit het verre zuiden. Zij blijkt meester-bakker en fervent haakster, bekend om haar truitjes die haar broeders en zusters warmte bieden. Ariette onthult dat ze fluisteringen heeft gehoord over de mooiste knoopjes aan boord van De Ronde Walvis.
Veel tijd om het hier over te hebben is er niet. Kapitein Ebeling roept dat iedereen weer aan dek moet komen. Het schip moet zich klaarmaken voor de lange reis naar de Noordelijke IJszee. De bemanning is blij om na zo’n lange betovering weer in beweging te zijn. Oude Sam, Josefien en de Reiziger klimmen via het trappetje weer aan dek. Ariette Adélie verwisselt snel haar schort voor een truitje zonder knopen en volgt dan ook.
Josefien kijkt Ariette Adélie nieuwsgierig aan.
‘Vertel nog eens waarom je aan boord bent gekomen?’, zegt Josefien.
Ariette Adélie laat haar vleugels een beetje zakken.
‘Omdat ik een fluistering hoorde,’ bekent ze zacht. ‘Die vertelde me dat hier de mooiste knoopjes ter wereld waren. Knopen die licht geven, warmte brengen en nooit loslaten. Ik dacht als ik die vind, kan ik mijn volk de warmste truitjes ooit geven.’
‘Maar dat was helemaal niet waar,’ zegt Josefien. ‘Die fluisteringen beloven van alles, alleen maar om ons te lokken.’
Ariette knikt bedrukt.
‘Ja, ik zie dat nu ook. Ik ben verleid door iets dat niet bestond.’
‘En toch,’ zegt Oude Sam bedachtzaam, ‘soms kan iets wat fout begint, toch nog een goede wending krijgen.’
Op dat moment klinkt het geratel van de ankerketting. De waterheksen hijsen het zware anker omhoog. Wanneer het boven water komt, stromen er plotseling honderden groene lichtjes van af.
‘Vuurvliegjes!’ roept Josefien verrukt.
De kleine wezentjes dansen juichend door de lucht, alsof ze blij zijn eindelijk verlost te zijn van de koude diepte. Hun groene gloed verlicht het hele dek. Ze zwermen rondom Ariette Adélie en beginnen zich één voor één neer te vleien op haar gehaakte truitje. Elk vuurvliegje neemt de vorm aan van een fonkelend knoopje.
Ariette Adélie kijkt verbaasd naar de warme gloed die haar buik verwarmt.
‘Ze… ze maken de knoopjes echt levend,’ fluistert ze. ‘Ze geven warmte én licht.’
‘Zie je wel,’ zegt Oude Sam met een glimlach. ‘Zelfs een valse fluistering kan iets goeds brengen, als je het met de juiste ogen bekijkt.’
Josefien pakt een van Ariette Adélie’s vleugels vast.
‘En nu heb jij niet alleen de mooiste, maar ook de warmste knoopjes aan boord. Gemaakt van vuurvliegjes die dansen en geluk brengen.’
De vuurvliegjes gloeien nog feller, alsof ze instemmen. En terwijl het schip koers zet naar het noorden, schittert Ariette Adélie’s haakwerk als nooit tevoren want de vuurvliegjes hebben zich in alle truitjes genesteld.
En geluk, dat kan dit bijzondere reisgezelschap wel gebruiken. Wat staat hen nog allemaal te wachten..

De bemanning van de Ronde Walvis ontwaakt en maakt zich klaar voor de reis naar de Noordelijke IJszee. Ariette Adélie biecht op dat ze door een misleidende fluistering aan boord kwam, gelokt door de belofte van magische knoopjes. Wanneer het anker wordt opgehaald, komen er vuurvliegjes vrij die zich als fonkelende knoopjes op haar gehaakte truitjes nestelen. Zo veranderen de valse fluisteringen in iets goeds: warmte, licht en een beetje geluk voor de hele reis. En dat kunnen ze goed gebruiken.
De Ronde Walvis glijdt noordwaarts. De lucht wordt kouder en grijzer naarmate ze dichter bij de Noordelijke IJszee komen. Oude Sam en Josefien staan bij de boeg. Achter hen deelt Ariette Adélie haar versgebakken Madeleine koekjes en gehaakte truitjes uit. Beide verwarmen de bemanning, die hun handen nog altijd vol bewondering langs de fonkelende vuurvliegknopen van de truitjes laten glijden.
‘Ze geven echt warmte,’ zegt één van de waterheksen dankbaar, ‘alsof er een haard in mijn borst brandt.’
‘En ze dansen soms ook nog,’ voegt Josefien toe met een glimlach. ‘Gelukbrengers, dat zijn het.’
Maar terwijl de geur van koekjes en de zachte gloed van de vuurvliegjes warmte brengen, verandert de lucht om hen heen. Hoog in de hemel klinkt plots een schelle kreet. En nog één. En nog één. Josefien kijkt omhoog.
‘Zeemeeuwen,’ zegt ze. ‘Maar dan wel héél veel.’
Binnen enkele ogenblikken zwermt de hemel vol. Honderden zeemeeuwen cirkelen krijsend boven het schip. Hun stemmen zijn zó luid dat het lijkt alsof de lucht zelf scheurt.
Oude Sam legt zijn poot op de zilveren draden van de kroon. Ze trillen even, maar vallen dan stil. Hij schudt zijn kop.
‘Ik hoor de fluisteringen niet meer’, zegt hij.
‘Dat is toch goed nieuws?’ roept Josefien boven het gekrijs uit. ‘Dan kunnen ze ons tenminste niet misleiden.’
De Reiziger trekt zijn mantel dichter om zich heen.
‘Of misschien juist niet. Want ook de goede stemmen bereiken ons niet. Zonder hun richting zijn we stuurloos.’
De meeuwen krijsen luider en luider. Het geluid vermengt zich tot een oorverdovende muur van geluid. Josefien drukt haar poten tegen haar oren.
‘Het is alsof de hele lucht ons opslokt,’ fluistert ze.
En dan, midden in de chaos, landt er één zeemeeuw kalm op de reling. Haar verenkleed glanst zilvergrijs en haar ogen schitteren helder. Terwijl de lucht vol krijsende vleugels is, blijft zij onbeweeglijk zitten.
‘Zenia,’ zegt de Zen Meester verrast. ‘Zenia Zeemeeuw.’
De vogel buigt haar kop. Haar stem klinkt helder en rustig, alsof ze dwars door het geraas heen snijdt.
‘Jullie zoeken de weg door het noorden. Ik zal jullie leiden. Daar, voorbij de ijsschotsen, ligt een eiland. Op dat eiland komen kroon en ornaat samen. Daar kan het ritueel worden voltooid.’
Een windvlaag jaagt over het dek waardoor iedereen zich moet vastgrijpen. Zenia Zeemeeuw blijft rustig zitten, haar blik op Oude Sam en Josefien gericht.
Josefien knijpt haar ogen dicht en fluistert: ‘Eindelijk een duidelijke richting.’
‘Ja,’ zegt Oude Sam langzaam. ‘Maar zolang de lucht zo rumoerig blijft, zullen we niets anders kunnen horen.’

De Ronde Walvis vaart noordwaarts richting de Noordelijke IJszee. Terwijl Ariette Adélie de bemanning verwarmt met Madeleine koekjes en vuurvliegtruitjes, vult de lucht zich plotseling met krijsende meeuwen. Hun geluid is zo rumoerig dat zelfs de fluisteringen verstommen, waardoor zowel misleiding als leiding en richting wegvalt. Te midden van de chaos verschijnt Zenia Zeemeeuw, die hen de weg wijst naar een eiland voorbij de ijsschotsen waar kroon en ornaat samen moeten komen voor het ritueel.
De Ronde Walvis glijdt langzaam dichter naar het noorden, geleid door de rustige, zekere vlucht van Zenia Zeemeeuw. De lucht klaart op na het rumoer van de meeuwen en aan de horizon verschijnt een donkere lijn. Naarmate ze dichterbij komen, worden de contouren zichtbaar: rotsen die als wachters uit zee rijzen en daarboven een eiland, gehuld in sneeuw en stilte.
‘Daar is het,’ zegt Zenia Zeemeeuw met vaste stem. ‘Het eiland waar kroon en ornaat hun geheim zullen onthullen.’
De bemanning kijkt in gespannen stilte toe. Ariette Adélie trekt haar vuurvliegtruitje wat dichter tegen zich aan. Josefien pakt Oude Sams poot en voelt hoe de draden van de kroon zacht trillen, alsof ze het eiland herkennen. Zelfs Jumbo, die anders altijd luid trompettert, blijft zwijgend aan dek staan.
Langzaam meert de Ronde Walvis aan. Oude Sam en Josefien maken zich klaar om van boord te gaan. Zodra hun poten de rotsige oever raken, lijkt de grond te zinderen van oude herinneringen. Het pad dat zich voor hen uitstrekt, slingert omhoog langs een helling vol ijzige sneeuw, zwartgeblakerde bomen en versteende wortels. Bij iedere stap horen ze het zachte geknisper van as die onder hun poten breekt.
‘Het lijkt wel alsof alles hier gestorven is,’ fluistert Josefien.
‘Of alsof het in slaap is gevallen,’ zegt Oude Sam. Maar zijn stem klinkt niet overtuigend.
De lucht ruikt naar verkoold hout, een geur die zelfs na al die tijd niet verdwenen is. Soms lijkt de wind flarden van stemmen mee te dragen, alsof de muren zelf nog fluisteren over wat hier gebeurd is. Ariette Adélie kijkt schichtig om zich heen en houdt een Madeleine koekje tegen haar borst alsof het bescherming biedt.
Ze klimmen hoger, de Reiziger voorop, zijn mantel slepend langs de verkoolde en besneeuwde stenen. Op de top zien ze de resten van een kasteel. Waar ooit hoge torens en muren staan, staan nu slechts skeletten van steen. Gebarsten poorten, ingestorte zalen, balken die tot as verkruimeld zijn. Alleen enkele muren staan nog overeind, zwart en geblakerd tegen de grijze lucht.
Jumbo snuift luid en laat zijn oren zakken. ‘Wat is hier gebeurd?’
‘Een verhaal dat nog in de muren ligt,’ zegt de Reiziger met sombere ogen. ‘Maar het einde ervan voelen we allemaal.’
Ze stappen over verbrande resten, langs trappen die nergens meer naartoe leiden. Ariette Adélie laat een vleugel over het koude steen glijden en trekt hem snel terug, alsof hij brandt. Josefien voelt de grond onder haar poten gloeien, alsof er diep in de aarde nog altijd vonken smeulen.
‘Zoveel leven,’ fluistert Ariette Adélie. ‘En alles weg.’
Zenia Zeemeeuw strijkt neer op een verkoolde boog. Haar stem klinkt helder en kalm, maar draagt het gewicht van de stilte om hen heen.
‘Dit is de plek waar jullie het ritueel moeten volbrengen. Vergeet niet: dit eiland draagt de littekens van een allesverwoestende brand, achtergelaten door hen die jullie voorgingen.’

De Ronde Walvis bereikt een eiland in de Noordelijke IJszee. Oude Sam, Josefien, Ariette Adélie, Jumbo de Olifant en de Reiziger trekken langs ijzige sneeuw, verkoolde bomen en asresten naar de ruïnes van een kasteel. De geur van verbrand hout hangt nog altijd in de lucht en de muren lijken fluisteringen te dragen van wat hier is gebeurd. Op de top verklaart Zenia Zeemeeuw dat dit de plek is waar het ritueel moet worden volbracht, een eiland dat de littekens draagt van een allesverwoestende brand, veroorzaakt door hen die hen voorgingen.
Onze groep vrienden volgt Zenia Zeemeeuw omhoog naar de ruïnes van het kasteel.
‘Het voelt hier nog kouder dan op zee,’ zegt Josefien rillend terwijl haar adem kleine wolkjes kringelt.
Binnen de gevallen muren is het stil. Alleen de wind giert door de kieren en speelt met het as dat als zwart poeder over de sneeuw is verspreid. Zenia Zeemeeuw vliegt een rondje door de lucht en landt op een gebroken zuil. Haar ogen glanzen helder.
‘Dit is de plek,’ zegt ze. ‘Hier moet het ritueel beginnen.’
Oude Sam kijkt om zich heen. Hij voelt hoe de draden van de kroon licht trillen. Alsof ze iets herkennen. Josefien legt haar poot op een muur en trekt hem geschrokken terug.
‘Sam,’ zegt ze, ‘kijk eens goed.’
In het steen lichten lijnen op. Eerst vaag, dan steeds feller, alsof er een sluimerend vuur in de muur wakker wordt. Langzaam verschijnen patronen in de muur. Cirkels maar ook totaal onbegrijpelijke vormen..
‘Wat betekent dit?’ vraagt Ariette Adélie terwijl haar vuurvliegknopen onrustig beginnen te gloeien.
De Zen Meester knijpt zijn ogen tot spleetjes.
‘Het lijkt wel een taal. Een oude taal die niet met woorden spreekt, maar met beelden.’
Josefien volgt met haar ogen de lijnen die zich uitstrekken als golven in het steen.
‘Het is net alsof het ons een weg wil wijzen. Maar ik kan er niets van maken.’
Zenia Zeemeeuw spreidt haar vleugels en haar stem klinkt plechtig.
‘Zoeken jullie geen eenvoudige antwoorden. Alleen wie verder leert verder te kijken, begrijpt de waarheid. Elk symbool is een fluistering, maar niet elke fluistering brengt je verder.’
Oude Sam legt zijn poot tegen de muur en voelt de trillingen van de kroon sterker worden. Het lijkt alsof de zilveren draden overgaan in de lijnen van het steen.
‘Het voelt alsof de muur met me spreekt,’ fluistert hij.
Josefien kijkt hem aan, haar ogen groot en nieuwsgierig.
‘En… wat zegt hij dan?’
Oude Sam opent zijn mond, maar aarzelt. De patronen verschuiven terwijl hij kijkt. Geen twee momenten lijken ze hetzelfde. De muur leeft, maar blijft ondoorgrondelijk. ‘Het zegt… iets. Maar het is zo… raadselachtig.’

Onze groep vrienden volgt Zenia Zeemeeuw naar de ruïnes van het kasteel op het besneeuwde eiland. Binnen de muren beginnen lijnen en patronen op te lichten, als een taal van beelden die niemand begrijpt. Zenia Zeemeeuw waarschuwt dat alleen wie verder leert te kijken de waarheid kan zien. Terwijl de draden van de kroon trillen, legt Oude Sam zijn poot tegen de muur. Het voelt alsof de muur spreekt, maar de boodschap blijft raadselachtig.
De muren van het kasteel gloeien nog steeds raadselachtig. Patronen verschuiven, cirkels dansen, vormen vervagen weer in steen. Oude Sam voelt hoe de draden van de kroon zacht trillen, verwachtingsvol, alsof ze wachten op een antwoord dat alleen hij kan geven.
‘Het ritueel kan pas beginnen als jij het ornaat draagt,’ zegt Josefien zacht.
Oude Sam knikt langzaam.
‘Maar… het ornaat ligt nog op het schip.’
Een korte stilte volgt. De bemanning kijkt elkaar aan. Jumbo zet zijn poten stevig in de sneeuw.
‘Ik ga,’ zegt hij. ‘Niemand kan mij tegenhouden.’
Hij draait zich om en beent naar beneden, half lopend, half vliegend, de trappen af, terug naar de Ronde Walvis. Iedereen blijft in spanning achter. De wind giert door de kapotte muren. Ariette trekt haar vuurvliegtruitje dichter om zich heen.
‘Wat als het verdwenen is?’ fluistert ze. ‘Wat als de fluisteringen iemand gelokt hebben om het weg te nemen?’
‘Dan zijn we verloren,’ zegt de Reiziger somber.
De stilte die volgt, voelt zwaarder dan de sneeuw die op hun schouders valt. Minuten lijken uren te duren. Tot ze beneden een getrompetter horen. Jumbo is terug.
Hij komt terug de trappen op, de mantel van het ornaat zorgvuldig om zijn slurf gewikkeld. Zijn ogen fonkelen.
‘Het lag er nog,’ zegt hij kortademig. ‘Goed verborgen. Maar ik voelde stemmen rondom het schip… alsof ze me wilden wijsmaken dat het weg was.’
Oude Sam neemt het ornaat aan. De zilveren draden glanzen, koud en zwaar in zijn poten. Hij aarzelt, maar Josefien legt haar poot op de zijne.
‘Het wacht op jou.’
Hij slaat het om zijn schouders. Meteen trekt het gewicht hem naar beneden. Alsof elke fluistering uit de mist zich vastklemt in de stof. Zijn knieën buigen door, zijn adem stokt.
‘Je hoeft dit niet alleen te dragen,’ zegt Josefien terwijl ze hem stevig vastpakt, ‘ik ben tenslotte de hoedster van de drager van de kroon.’
De muren lichten op, patronen vlammen op in het steen. De lucht trilt. Iedereen houdt de adem in. Dan voelt Oude Sam iets in de zak van het ornaat. Een vreemd, rond gewicht. Hij tast naar binnen en haalt het eruit. Hij kijkt naar wat in zijn poot ligt. Het is glanzend en volmaakt, alsof het daar altijd al thuishoorde. Oude Sam staart ernaar met grote ogen. ‘Een ui? Wat moet ik daar nu mee…?’

Oude Sam beseft dat het ritueel pas kan beginnen als hij het ornaat draagt, maar dat ligt nog op de Ronde Walvis. Jumbo gaat het halen, terwijl iedereen vreest dat de fluisteringen het hebben weggenomen. Na een spannende tocht keert Jumbo terug met het ornaat. Wanneer Sam het aantrekt, voelt hij de zware last van alle stemmen. Dan ontdekt hij iets onverwachts in de zak: een glanzende, volmaakte ui.
De patronen in de muren pulseren feller nu Oude Sam het ornaat draagt. De zilveren draden op zijn schouders trillen, alsof ze reageren op de gloeiende lijnen in het steen. De lucht in de ruïne wordt zwaar, en toch waait de kou van buiten naar binnen. Josefien legt haar poot op zijn schouder.
‘Hou vol,’ zegt ze zacht.
De muren verschuiven. Lijnen en cirkels draaien, en verweven zich tot een poort van licht. Een lage toon klinkt. Diep, traag, en zo zuiver dat iedereen de adem inhoudt. De grond trilt, het licht pulseert, en uit het midden van de poort vormt zich iets dat lijkt op een ademtocht die vorm krijgt. Eerst een hoofd. Dan een dunne romp. Een paar bijna onzichtbare armen. Het wezen is vaag, doorschijnend, alsof het uit geluid bestaat. Er is een hoofd, maar geen gezicht dat je kunt vangen — geen ogen, geen oren, slechts glans en trilling.
‘Wie is dat?’ fluistert Josefien.
‘Een Luisterling,’ zegt de Reiziger terwijl hij langzaam knikt. ‘Ze dwalen tussen de sluiers van vergetelheid. Verdwaald in het ruisen van wat ooit waar leek.’
De gestalte beweegt nauwelijks, maar er komt een stem. Niet van buiten, maar ín ieders gedachten:
‘Ze zeiden dat ik niets meer hoefde te dragen. Dat ik alles zou krijgen wat ik verlangde. En ik geloofde het allemaal. Tot ik alles kwijt was. Tot ik mezelf verloor in de fluisteringen.’
‘Wie zijn “ze”?’ vraagt Josefien met opgetrokken wenkbrauwen.
‘De Fluisterlingen,’ klinkt het. ‘Ze noemen zich wat jij verlangt. Ze doen zich voor als wat je mist. En je hoort ze pas als je luistert met meer dan je oren.’
Josefien zet een stap dichterbij. Ze voelt geen dreiging — alleen leegte, en daaronder een flauwe toon van hoop.
‘Bij ons ben je veilig,’ zegt ze. ‘Samen kunnen we de fluisteringen weerstaan.’
De Luisterling beweegt zacht, alsof een rimpel door licht gaat. Maar wanneer Zenia Zeemeeuw haar vleugels spreidt, deinst het wezen terug, bang voor een windvlaag die het uiteen zou kunnen blazen. Maar die vrees is ongegrond.
‘Dit is slechts één van velen,’ zegt Zenia Zeemeeuw rustig. ‘Zolang de Fluisterlingen vrijuit klinken, zullen er steeds meer Luisterlingen verdwalen. Het ritueel dat jullie hier moeten volbrengen is de enige manier om hun stem te bevrijden van de echo’s die hen gevangen houden.’
De Luisterling heft langzaam het hoofd. De glans in het doorzichtige gezicht lijkt even op ogen. Vol verwachting. Het kijkt naar Oude Sam, als naar iemand die de stilte nog begrijpt.
‘Misschien ben jij de enige die ons kan helpen,’ klinkt het.
De kring van licht dooft langzaam. De muren keren terug naar steen, het trillen zakt weg.
Maar de Luisterling blijft staan. Broodmager, doorzichtig, en toch met een sprank van vertrouwen. Misschien is er nog hoop voor wie te veel heeft gehoord..

Oude Sam draagt het ornaat wanneer de muren van het kasteel een poort van licht openen. Uit die gloed verschijnt een Luisterling — doorzichtig en broodmager, verzwakt maar niet dreigend. Het vertelt dat het alles geloofde wat de fluisteringen voorspiegelden, totdat het zichzelf verloor. Josefien verzekert dat het bij hen veilig is. Zenia Zeemeeuw waarschuwt dat velen nog zullen verdwalen zolang de fluisteringen vrijuit klinken, en dat alleen een ritueel de stemmen kan doen zwijgen. Hoopvol richt de Luisterling zich tot Oude Sam. Het is tenslotte niet voor niets dat juist hij de magische kat is die de stilte nog hoort.
De muren van het kasteel zijn nog zacht aan het nagloeien van het ritueel dat de Luisterling heeft teruggebracht. Het gezelschap staat er stil bij, ieder in gedachten verzonken. De kou van de Noordelijke IJszee trekt door de kapotte ramen, maar de vuurvliegknopen op het truitje van Ariette Adélie verspreiden een warme gloed. De Luisterling zit op een omgevallen zuil, met een Madeleine in beide handen. Voor het eerst sinds lange tijd lijkt er iets van rust neer te dalen. Josefien ziet hoe het wezen iets meer vorm krijgt — een schim van kleur, alsof luisteren naar stilte genezing brengt.
‘Ik begrijp het nu beter,’ klinkt het. ‘De Fluisterlingen beloofden me alles. Maar telkens wanneer ik erin meeging, verloor ik een stukje van mezelf. Uiteindelijk bleef er niets over.’
Oude Sam knikt.
‘Ze spelen in op wat je diep vanbinnen verlangt, maar ze geven nooit wat echt telt. Alleen samen, met vrienden, zie je wat werkelijk waardevol is.’
De Reiziger trekt zijn mantel dichter om zich heen.
‘En dat is precies hoe ze ons allemaal in hun macht willen krijgen. Niet door leugens die duidelijk zijn, maar door halve waarheden die verleidelijk klinken. Als we blind volgen, verdwalen we.’
Josefien legt haar poot op die van Oude Sam. Ze kijkt het gezelschap rond.
‘Misschien is dat wel de boodschap,’ zegt ze. ‘Dat je niet alles kunt geloven wat je hoort. Dat je moet blijven voelen en afwegen, samen, en nooit je keuzes laat leiden door de makkelijkste belofte.’
Zenia Zeemeeuw spreidt haar vleugels en haar stem klinkt helder in de ijzige lucht.
‘Juist daarom moet het ritueel voltooid worden. De sluier tussen onze werelden moet gedicht worden. Zo voorkomen we dat de Fluisterlingen onze werelden met mist overspoelen.’
De Luisterling beweegt langzaam het hoofd, alsof het die woorden opslaat als klank.
‘Ik ben verloren geraakt door blind te geloven,’ klinkt het zacht. ‘Maar misschien, met jullie hulp… kunnen we de Fluisterlingen het zwijgen opleggen.’
De bemanning verzamelt zich dichterbij, luisterend naar de woorden die als een zachte waarheid over het kasteel vallen. De lucht is nog steeds koud en grijs, maar even lijkt het alsof er een lichtpuntje doorheen breekt.
‘Dan is het besloten’, zegt Oude Sam. ‘We moeten het ritueel afmaken. Voor de Luisterlingen, voor iedereen die verdwaald is, en voor alle stemmen die nog vrij rondzwerven en zich laten verleiden.’
‘Maar hoe doen we dat, Oude Sam?’ vraagt Josefien.
‘We moeten op zoek naar een ruimte in dit kasteel waar we de Fluisterlingen kunnen opsluiten’, zegt Oude Sam. ‘Alleen dan kan de stilte terugkeren. Alleen dan kunnen reizigers hun weg weer vinden zonder misleiding.’
De zilveren draden van de kroon trillen instemmend. En ergens in de verte lijkt de as van het verbrande kasteel heel even op te lichten, alsof ook het eiland weet dat de moraal van dit verhaal duidelijk is geworden..

Onze vrienden horen wat de Fluisterlingen allemaal hebben aangericht. Samen beseffen ze dat de ware boodschap is dat je niet alles kunt geloven wat je hoort. Zenia Zeemeeuw benadrukt dat alleen het ritueel de Fluisterlingen kan doen zwijgen. Iedereen verzamelt zich rond Oude Sam, die besluit dat het ritueel voltooid moet worden en dat de stemmen moeten worden opgesloten in een geschikte ruimte in het kasteel. De kroon trilt instemmend en zelfs het verbrande kasteel lijkt te erkennen dat de moraal van dit verhaal gevonden is.
De groep dwaalt door de ruïnes. De sneeuw knerpt onder hun poten, en overal liggen verkoolde balken en ingestorte muren. Toch is er iets vreemds. Hoe verder ze lopen, hoe stiller het wordt. De wind lijkt niet meer te bestaan.
‘Alsof het kasteel ons ergens naartoe leidt,’ fluistert Josefien.
Zenia Zeemeeuw vliegt voor hen uit en strijkt neer op een poort die half is ingestort.
‘Hier,’ zegt ze. ‘Achter deze muren ligt wat jullie zoeken.’
Met moeite duwt Jumbo het puin opzij. Daarachter verschijnt een gang, zwartgeblakerd maar intact. Ze lopen erdoorheen en komen in een zaal waar de kou nog dieper voelt. Het is leeg, doodstil, en toch ademt de ruimte een soort verwachting.
‘Dit is de plek,’ zegt de Reiziger. ‘Hier kunnen de Fluisterlingen worden opgesloten.’
Oude Sam legt zijn poot tegen de muur. De zilveren draden van de kroon trillen zacht, alsof ze de plek herkennen. Dan voelt hij weer dat vreemde gewicht in zijn zak. De ui. Hij haalt hem tevoorschijn.
‘Waarom heb ik dit nog steeds bij me?’ mompelt hij.
Ariette Adélie kijkt verbaasd. ‘Een ui?’
Josefien komt dichterbij. Ze legt haar poot op de glanzende bol. ‘Misschien is dit geen gewone ui. Kijk eens goed, Oude Sam. Hij lijkt te gloeien vanbinnen.’
En inderdaad: diep in de kern pulseert een zacht licht, alsof er lagen zijn die langzaam worden afgepeld. Oude Sam draait hem in zijn poten, de geur scherp en zuiver.
‘Uien hebben lagen,’ zegt de Zen Meester plechtig. ‘Net als de fluisteringen. Je moet laag voor laag afpellen tot alleen de kern overblijft.’
Oude Sam knikt langzaam. Hij legt de ui neer op een zuil in het midden van de zaal. Op dat moment beginnen de patronen in de muren zacht op te lichten, net als eerder in de ruïne. Het voelt alsof de kamer zich klaarmaakt voor wat komen gaat.
De Luisterling stapt dichterbij. Het licht van de ui weerspiegelt in de doorzichtige gestalte.
‘Ik hoor iets veranderen,’ zegt het. ‘Alsof de stilte zich herinnert wat ze ooit was.’
‘De ruimte reageert,’ zegt de Reiziger zacht. ‘Ze luistert terug.’
Zenia Zeemeeuw spreidt haar vleugels, langzaam, eerbiedig.
‘Dan is dit de plek,’ zegt ze. ‘Waar de lagen van waarheid en misleiding van elkaar loskomen. Waar wat echt is overblijft. Het ritueel zal de Fluisterlingen hier bijeenbrengen en het gat in de sluier tussen onze werelden verzegelen. Wat eenmaal hier in deze leegstaande ruimte gevangen is, zal nooit meer ontsnappen..

Oude Sam, Josefien en hun gezelschap dwalen door de ruïnes van het verbrande kasteel en vinden, met hulp van Zenia Zeemeeuw, een verborgen zaal. De plek voelt leeg en wachtend, alsof hij altijd voor dit moment bestemd was. Oude Sam legt er de mysterieuze ui neer die in zijn zak verborgen zat, en meteen beginnen de muren te gloeien. De groep beseft dat dit de ruimte is waar de Fluisterlingen opgesloten kunnen worden. Volgens de Reiziger zal dit de kamer zijn die voor altijd leegstaand blijft.
De leegstaande zaal trilt van verwachting. De muren gloeien zacht, het licht beweegt als adem over steen. Oude Sam voelt hoe de kroon zwaar op zijn hoofd rust en het ornaat zich als een tweede huid om hem heen sluit. De zilveren draden trillen, alsof ze weten dat dit het moment is.
De Reiziger stapt naar voren. Uit de mouwen van zijn mantel glijden de zilveren draden, levend als ranken. Ze zoeken de draden van de kroon, het ornaat en de muren op. Zodra ze elkaar raken, lichten ze op als een geweven sterrenhemel. Het is alsof het hele kasteel meedoet, alsof steen en stilte herinneren hoe het ooit was.
Josefien legt haar poot in die van Oude Sam. ‘Samen, Oude Sam. Zoals altijd.’
Dan klinkt het: de Fluisteringen. Eerst zacht, dan luider, duizend stemmen tegelijk. Ze gonzen door de zaal als wind door een kloof.
‘Kom bij mij, ik geef je wat je verlangt!’
‘Verlaat je last, ik maak je vrij!’
‘Alle anderen liegen, alleen ik ben waarheid!’
Oude Sam wankelt, maar Josefien houdt hem stevig vast. De kroon zendt stralen van zilver licht uit die de stemmen vangen, een web dat zich sluit.
‘De ui,’ zegt Josefien zacht.
Oude Sam pakt hem van de zuil. Het licht in de kern is nu helderwit. Met vaste poten draait hij de lagen open. Bij elke laag zuigt de ui een nieuwe golf Fluisterlingen naar zich toe. Hun kreten doven uit als kolen die in sneeuw vallen.
De Luisterling kijkt toe, de glans van zijn gelaat wordt dieper, warmer.
‘Ze worden stil,’ klinkt het in ieders gedachten. ‘Ik kan ze niet meer horen.’
De laatste laag laat los. Alleen een kern van licht blijft over, helder als adem in de winterlucht. Oude Sam legt die terug op de zuil. De muren sluiten zich, de patronen komen tot rust. Er heerst volmaakte stilte.
Dan beginnen de zilveren draden te bewegen. Niet dreigend, maar langzaam, als een groot web dat zich ordent. De draden van Oude Sam, van het ornaat, van de muren en van de Reiziger zoeken elkaar en vloeien samen.
De Reiziger glimlacht. ‘Het weefsel sluit zich. De scheur tussen de werelden wordt geheeld.’
Josefien kijkt hem aan, haar stem klein. ‘En jij?’
‘Ik hoor de roep van mijn eigen wereld,’ zegt hij zacht. ‘De stemmen die daar wachten. Het is tijd om terug te keren achter de sluiers van vergetelheid.’
‘Maar als je gaat,’ zegt Oude Sam, ‘zullen we je dan nog zien?’
De Reiziger schudt het hoofd, zijn blik warm.
‘Niet zoals nu. Maar zolang jullie over mij vertellen, blijf ik reizen in woorden. En daar waar stilte leeft, zullen jullie mij vinden.’
De zilveren draden trekken zich langzaam door zijn mantel, door zijn handen, door zijn hart. Ze verweven zich met het licht van de muren, alsof hij één wordt met het weefsel zelf. Zijn stem klinkt nog één keer, helder en zacht.
‘Niets verdwijnt echt, Oude Sam. Het verandert alleen van vorm.’
De muren sluiten zich. De draden verstillen. Alleen de kroon blijft over, trilt nog even en laat los van Oude Sam’s hoofd. Voorzichtig vangt hij haar op. Voor het eerst sinds lange tijd is zijn hoofd licht.
‘De kroon heeft haar taak volbracht’, zegt Josefien met een glimlach. ‘Ze is vrij, en jij ook, Oude Sam.’
De Luisterling stapt naar voren. Zijn gestalte is nu steviger, de contouren helder. Hij knikt dankbaar. ‘De stilte is teruggekeerd. En ik zal waken dat ze behouden blijft.’
Zenia Zeemeeuw spreidt haar vleugels. ‘Het ritueel is voltooid. De Fluisteringen hebben hun plaats gevonden. Dit is jullie beloning: stilte, rust, en een veilige weg voor alle reizigers die nog zullen komen.’
De bemanning juicht. Ariette Adélie deelt haar laatste Madeleine koekjes uit; de geur van boter en citroen mengt zich met de zilte lucht. Jumbo brult van vreugde, de vuurvliegknopen dansen als sterren in de kou.
Josefien geeft Oude Sam een kopje. ‘We hebben het echt gedaan.’
Oude Sam kijkt naar zijn vrienden, heft de kroon even op, en zegt:
‘Ja. En nu is het tijd voor feest.’
Ze zingen en ze dansen en ze eten tot iedereen moe en voldaan is en gaat slapen aan boord van de Ronde Walvis. Oude Sam en Josefien klimmen nog even op de boegspriet en genieten van het uitzicht op de wereld die in het maanlicht ligt te slapen. De vuurvliegknopen gloeien zacht in het donker, als kleine sterren die over het dek uitgestrooid zijn.
Aan de rand van het eiland staat de Luisterling. Zijn gestalte is helder geworden, bijna menselijk. Hij kijkt naar de zee waar de Ronde Walvis zacht deining vangt. Boven hem danst Zenia Zeemeeuw door de nacht, terwijl de Reiziger, onzichtbaar, maar voelbaar, nog één laatste golf van warmte achterlaat in de lucht. De stilte is veilig. De werelden zijn weer één.
Josefien zucht tevreden en vlijt zich tegen Oude Sam aan.
‘Het was een mooi avontuur,’ zegt ze.
Oude Sam zucht diep. ‘Er is nog één ding dat ik graag wil weten.’
‘En dat is?’ vraagt Josefien.
‘Of we dit keer wel in het bos van Oude Sam terechtkomen.’
Josefien grinnikt zacht. ‘Mm, dat is ook wel een beetje saai, dan beleven we geen avonturen meer.’
‘Vervroegd pensioen is misschien ook wel lekker,’ zegt Oude Sam met een glimlach.
En ergens, tussen maanlicht en tijd, zit InK, de schrijfster van dit verhaal, aan haar ronde keukentafel. Ze glimlacht terwijl ze toekijkt hoe Oude Sam en Josefien naast elkaar zitten op het dek. Ze koestert zich nog even in de herinnering aan de Reiziger, en aan het warme gevoel dat hij heeft achtergelaten. En ze voelt stille blijheid dat het eindelijk gelukt is om Ariette Adélie en Zenia Zeemeeuw een plek te geven in dit avontuur. Dan stapt ze ook in het verhaal en ploft tussen Oude Sam en Josefien neer.
‘Jullie met pensioen?’, zegt ze. ‘Ik kan het me niet voorstellen. Volgens mij gaan er dan een heleboel mensen sputteren. Dus dat gaat vast niet gebeuren. Maar weet je waar ik ook benieuwd naar ben?’
‘Nou’, zegt Josefien, ‘vertel eens.’
‘Wat de 3 favoriete tekeningen van onze lezers waren. En hoe ze het avontuur hebben beleefd dit jaar.’
Oude Sam, Josefien en InK kijken jullie, de lezers, aan.
‘We horen het graag,’ zeggen ze in koor.
Met liefs van InK
De grote avonturen van Oude Sam volg je ook via de nieuwsbrief als je altijd de eerste wilt zijn die in oktober dagelijks de nieuwste aflevering van het verhaal met tekening ontvangt!
De grote én kleine avonturen van Oude Sam & Josefien volg je in tekeningen op het eigen Insta account van Oude Sam.