[Click here for the English version]
De avonturen van Oude Sam worden geschreven en getekend aan de hand van de woordenlijst van Inktober. Wil je meer weten over De Avonturen van Oude Sam. Klik hier..
Wil je in oktober wakker worden met De Avonturen van Oude Sam? Schrijf je in voor de nieuwsbrief of volg me op Instagram en/of Facebook.
Oude Sam & De Versteende Waterwezens
Vorig jaar begon het Inktober avontuur van Oude Sam in het bos waar de boom van Oude Sam staat. De boom die uit zijn staart groeide in het eerste Inktober avontuur van Oude Sam. Daar ontmoeten ze Vera Flamingopauw en gaan ze samen op pad om het Magische Kristallenwiel terug te vinden die gestolen is door een raaf in pak. Zonder dat Magische Kristallenwiel is de wereld verloren.
Onderweg verzamelen ze oude en nieuwe vrienden om zich heen. Jack Eekhoorn, het kleine draakje, de lieve heks en Odette Oehoe en Amalia Eekhoorn Earhart. Ze reizen door Rivierenland, en Tussenland naar Ravenland en maken onderweg allemaal vreemde en gevaarlijke dingen mee.
In Ravenland aangekomen blijkt het een vooropgezet plan om Oude Sam daar te krijgen. Een heel bijzonder wandkleed laat zien dat Oude Sam de Tijdslangen kan terugsturen en zo kan voorkomen dat de wereld verdwijnt. Oude Sam weet inderdaad de Tijdslangen te verslaan en samen met zijn vrienden dichten ze het tijdslek. Het avontuur eindigt met een groot feest in het kasteel van Raven Raaf.
Na het feest wil de Lieve Heks samen met het Kleine Draakje terug naar haar huis en winkel. Broeder Raaf biedt hulp aan door met behulp van het Magische Kompas te reizen. Hij voelt zich nog steeds een beetje schuldig dat hij zo’n puinhoop van haar huis heeft gemaakt. Amelia Earhart Eekhoorn, Jack Eekhoorn en Odette Oehoe willen terug naar de tweelingboom in Rivierenland. Daar woont Odette Oehoe in de buurt en van de Lieve Heks hebben ze inmiddels een speciaal toverdrankje gekregen om de badkuip van Jack Eenhoorn te bevrijden van de wilde wingerd.
Oude Sam wil graag met Josefien via de Zuidelijke route terug naar zijn bos. Rechtstreeks gaat niet. Ze kunnen niet te voet reizen door Tussenland. Daar wonen vreemde geesten die graag reizigers voor eeuwig bij zich willen houden. Alleen met een Magisch Kompas of Earhart insigne kun je ongezien door Tussenland reizen. Oude Sam is wel even klaar met reizen op die manier. Hij wordt nog duizelig als hij er aan denkt.
‘Een kat is niet gemaakt om over water of door de lucht te reizen’, bromt hij, ‘laat ons maar rustig te voet terug gaan.’
Josefien is het er helemaal mee eens. Ze houdt van reizen en ze houdt al helemaal van reizen op de kattenmanier van Oude Sam.
‘Misschien komen we nog een paar plekken tegen waar je avonturen hebt beleefd’, zegt Josefien.
‘Dat zou zo maar kunnen’, zegt Oude Sam, ‘maar laten we het vooral bij oude avonturen houden deze keer.’
Iedereen moet lachen en zwaait het tweetal uit. Daar gaan ze. Langs paden en door bossen, langs bergen en langs water. Oude Sam en Josefien zijn al weer vele manen op reis als ze aan het begin van een avond aan de rand van een bos komen. Een bos met hele hoge bomen. Zo hoog hebben ze nog nooit bomen gezien. Het laatste zonlicht schijnt door de bomen en danst op de grond. Hun ogen moeten even wennen. Voor hun ligt een berg. Een hele grote berg.
Oude Sam en Josefien kijken omhoog. De berg is reusachtig groot. Het lijkt wel een beetje een zittende gedaante. Iemand die met opgetrokken knieën op de grond zit. Handen gebald op de knieën gelegd. Hoofd rustend op de gebalde handen. En op iedere schouder van deze gedaante, deze berg, zitten twee figuren. Waterspuwers.
‘Hé’, roept Oude Sam uit, ‘die ken ik. Wat doen zij hier? Waarom zijn ze niet in Het
Woeste Waterland? En waarom bewegen ze niet?’
Oude Sam en Josefien kijken omhoog naar de waterspuwers. Ze zitten echt onbeweeglijk stil op de schouders van de berg.
Josefien kijkt Oude Sam aan. ‘Waar ken je de Waterspuwers van? Vertel eens wat meer.’
Oude Sam gaat zitten en vertelt Josefien wat hij weet. ‘Ze zijn familie van de draken maar in plaats van vuur spuwen ze water. Ze wonen in Het Woeste Waterland, op een eiland in het midden van een meer. Zij zorgen ervoor dat de wereld altijd genoeg water heeft.’
‘Wat bijzonder, zegt Josefien, ‘ik vraag me af wat ze hier doen.’
‘Ja’, zegt Oude Sam, ‘dat vraag me ook af. Ze hebben ons in het avontuur met de Moederboom geholpen bij het verspreiden van elvenstof over de wereld om zo het leven in onze bossen terug te brengen. Voor zover ik weet zijn ze daarna weer terug gegaan naar Het Woeste Waterland.’
Oude Sam en Josefien kijken nog eens omhoog. Het is een groot mysterie.
‘Waarom zitten ze zo stil?’, vraagt Josefien.
‘Ik heb geen idee’, zegt Oude Sam, ‘ik ga kijken.’
Oude Sam springt op een rotsblok aan de voet van de berg. En op de volgende. Zo springt en klautert hij omhoog. Josefien kijkt met ingehouden adem onder aan de berg mee. Een kat komt altijd op zijn pootjes terecht als hij valt maar dit is wel een hele hoge berg. Ze haalt opgelucht adem als Oude Sam boven is. Daar ziet ze hem om de onbeweeglijk stilzittende waterspuwers heen draaien.
‘Kun je wat zien?’, roept Josefien naar boven.
‘Ze lijken wel versteend’, roept Oude Sam naar beneden.
Het geluid van hun stemmen weerkaatst tussen de rotsen. Dat lijkt iets wakker te maken binnen in de berg. Of iemand. De stilte van de berg wordt doorbroken door het geluid van vlug trippelende voeten. Oude Sam en Josefien verstijven van schrik. Dan, zomaar opeens, is Oude Sam verdwenen. Het lijkt wel alsof de berg hem heeft opgeslokt. Josefien slaakt een kreet van schrik.
Dan beweegt er iets in haar ooghoek. Aan de voet van de berg ziet Josefien de meest schattige muis staan. Een dames muis met in één hand een grote pollepel en de andere hand in een zak van een kookschort. Zo’n Franse met een Bretons streepje. De muis begint in een vreemde taal tegen Josefien aan te ratelen.
‘Qui es-tu? Qui est en haute de la montagne? On n’est pas en sécurité ici.’
‘Pardon, wie bent u en wat zegt u?’, zegt Josefien en ze kijkt de muis met grote ogen aan. Ze verstaat er helemaal niets van.
Ah excuses moi”, zegt de muis, “iek was even vergeten dat niet iedereen Français praat. Mijn naam ies Madeleine Muis. Madame Madeleine. Wie is de berg opgeklauterd? Daar is het niet veilig…’
Josefien kijkt de dames muis met open mond aan. Tegelijkertijd slaat de schrik haar om het hart. Waar is Oude Sam is gebleven en waarom is het niet veilig op de berg?
Al die vragen spoken tegelijkertijd door haar hoofd. Ze weet gewoon niet welke ze als eerste moet stellen. De dames muis kijkt haar bezorgd aan en ziet dat Josefien niet meer uit haar woorden kan komen.
‘Ah mon petite amie, ga even zitten, dan schenk ik een kopje thee voor je in’, zegt ze.
Josefien ploft verbouwereerd neer terwijl Madame Madeleine een kopje thee uit haar schort tevoorschijn tovert. Ze snapt er helemaal niets meer van.
‘Ik heb zoveel vragen’, zegt ze.
‘Dat snap iek’, zegt Madame Madeleine, ‘iek ook. Wie is naar boven geklauterd en wie ben jij?’
‘Ik ben Josefien’, zegt de zwarte dameskat, ‘ik ben hier met Oude Sam. We hebben net een heel avontuur met tijdslangen achter de rug. Wij zijn vanuit Ravenland weer onderweg naar het bos van Oude Sam.’
‘Ah, Oude Sam, c’est mon ami’, roept Madame Madeleine met een blij gezicht uit, ‘natuurlijk belandt hij weer in een avontuur met Tijdslangen. Als iek die in mijn keuken van mijn kasteel vind, dan sla iek ze altijd met mijn pollepel op hun kop. Zo doen we dat in het Land van de Verloren Tijd. Tijd is veel te kostbaar om zomaar kwijt te raken.’
Josefien kijkt naar de grappige verschijning. ‘Ah’, zegt ze, ‘u bent Madame Madeleine. U heeft Oude Sam geholpen om Elly te redden uit de handen van de Mistige Wezens. Hoe komt u hier nou terecht?’
‘Iek kreeg bezoek dat mij vertelde dat mijn hulp hier nodig is.’
‘Hulp waarbij?, vraagt Josefien.
‘Bij het terugbrengen van verloren tijd’, zegt Madame Madeleine, ‘ zodat we kunnen stoppen wat hier gebeurd is.’
‘Dat kan toch helemaal niet’, roept Josefien uit.
‘Jawel hoor’, zegt Madame Madeleine, ‘het enige wat iek daarvoor nodig heb is hele speciale bloesemthee en mijn wereldberoemde Madeleine koekjes. En die ga iek zo klaarmaken, daar in die grot.’
Madame Madeleine wijst met haar pollepel naar de berg. Josefien kijkt en ziet, half aan het oog onttrokken door de rotsen die lijken op voeten, een ingang. Het is er donker. Zo donker als het in bergen en grotten vaak kan zijn. Toch ziet Josefien iets staan. Of beter gezegd.. iemand. Twee ogen staren naar buiten. Ze lijken wel licht te geven.
‘Wat is dat’?, stamelt Josefien en grijpt Madame Madeleine bij haar pollepel vast. De gedaante doet een stap naar voren en gaat dan weer zitten. Alsof hij wil laten zien dat hij geen kwaad in de zin heeft. Behoedzaam schuifelen Josefien en Madame Madeleine een paar passen naar voren en kijken nog eens goed.
Het is een kat. Een zwarte kat. En ook weer niet. Het is ook een vleermuis. Het is Oude Sam. Met de vleugels van een vleermuis. Wat is er in gebeurd met Oude Sam daar in die berg?
‘Dag dames’, zegt Oude Sam.
‘Oude Sam’, roept Madame Madeleine en ze snelt naar hem toe. Ze wil hem omhelzen maar Oude Sam doet snel een stapje terug.
‘Voorzichtig, lieve vriendin’, zegt Oude Sam, ‘ik ben ook blij jou weer te zien maar ik heb een bijzondere passagier bij me.’
‘Ja sorry, ‘piept een stem op de rug van Oude Sam, ‘ik kan hem niet loslaten, ik weet ook niet waarom.’
‘Laten we naar binnen gaan’, zegt Madame Madeleine, ‘daar vallen we niet zo op.’
Ze kijkt naar de gedaante op de rug van Oude Sam en zegt: ‘Dan kan jij ook uitleggen wat er gebeurd is en waarom je mijn hulp hebt ingeroepen.’
Madeleine Muis, Josefien en Oude Sam lopen door een smalle gang verder de grot in. Die gang mondt uit in een grote open ruimte. Met in het midden een hele hoge boom. Josefien kijkt met wijd opengesperde ogen rond. Dit had ze niet verwacht. Op sommige plekken vallen kleine stralen van licht naar binnen. Die zorgen ervoor dat het donker net niet helemaal donker is en dat ze dit dus allemaal kunnen zien. In de vele takken van de boom hangen vleermuizen, ontelbaar veel. Hun vleugels om hun lijf en kop geslagen.
‘Wat hangen ze stil’, zegt Josefien.
‘Klopt’, zegt Oude Sam, ‘ze zijn net zoals de waterspuwers versteend.’
‘Daarom ben iek hier’, zegt Madame Madeleine, ‘om de verloren tijd terug te brengen.’
‘O ja’, zegt Josefien, ‘u zei al zoiets. Iets met bloesemthee en lekkere koekjes.’
‘Klopt’, zegt Madame Madeleine, ‘daarom heb iek wat spulletjes meegenomen uit de keuken van mijn kasteel.’
Ze wijst met haar pollepel naar een hoek van de grot. Daar staat haar fornuis, zo’n ouderwetse die op houtjes gestookt wordt. Naast het fornuis een kast, ook al zo’n ouderwetse. Een Franse kast met houten deuren en daarin een raamwerk van glas. Achter dat glas zijn de planken in de kast zichtbaar. Op de rand van de planken van die kanten schulpranden, crème wit gekleurd. En op de planken zelf staan potjes en pannen, glazen en flessen, kruiden en specerijen, koffiebonen en theeblaadjes.
‘Zit daar de bloesem in om thee van te maken?’, vraagt Josefien.
‘Ja’, zegt Madame Madeleine, ‘iek wilde het potje net gaan pakken toen iek jullie hoorde roepen buiten. Laat iek dat nu alsnog doen, dan kan de thee trekken terwijl onze nieuwe vriendin op de rug van Oude Sam ons vertelt wat er allemaal aan de hand is.’
Madame Madeleine trekt de kast open, wil het potje van de bloesemthee pakken maar slaakt na wat gerommeld een kreet van schrik. ‘Oh nee’, roept ze, ‘iek kan het potje niet meer vinden. Nu kan iek geen bloesemthee maken.’
‘Kunt u nog wel koekjes bakken?’, piept een stem op de rug van Oude Sam.
Madame Madeleine draait zich glimlachend om. ‘Ja, dat kan ik wel’, zegt ze, ‘vertel jij ondertussen aan Oude Sam en Josefien wat er gebeurd is? Dan gaan we straks wel zoeken naar het potje met theebladeren.”
‘Misschien kun je beginnen met vertellen hoe je heet?’, zegt Josefien.
‘Mijn naam is Victoria Vleermuis, zegt de gedaante op de rug van Oude Sam, ‘ik ben de koningin van dit bijzondere volk.’
De vleugels op de rug van Oude Sam wapperen wijzend naar boven, naar de vele takken in de boom waar het vleermuisvolk op zijn kop in hangt. Oude Sam en Josefien kijken met grote ogen naar boven. De boom is echt reusachtig groot en er hangen ontelbaar veel vleermuizen in de takken. Alleen zijn ze wel allemaal versteend, net als de waterspuwers.
‘Hoe komt het dat ze versteend zijn’, vraagt Josefien.
‘Dat zal ik je vertellen’, zegt Victoria Vleermuis en gaat verder met vertellen. ‘Ik ben koningin van een bijzonder volk van vleermuizen. Wij zijn watervleermuizen. We zijn hier aan de rand van Het Bos der Bossen, het oudste oerbos van deze wereld. Een prachtig bos met bomen die zo hoog als de hemel reiken, die allemaal een kroon dragen en zo oud zijn als deze wereld oud is. Het is prachtig met mooie beschutte open plekken en vele kleine meertjes. We vliegen het liefst vlak over het water of door de boomkronen.’
‘Wauw’, zegt Josefien, ‘dat klinkt geweldig.’
‘Dat klinkt het zeker, jongedame’, zegt Oude Sam, ‘maar dat verklaart nog niet waar om je op mijn rug zit en niet meer los wil laten. Ik vind het wel lastig dat ik je continue in mijn oor hoor praten en niet kan zien.’
‘Dat snap ik’, zegt Victoria Vleermuis, ‘maar dit is ook niet mijn keuze. Ik wil ook het liefste gewoon hier als mezelf zitten wachten tot de koekjes van Madame Madeleine klaar zijn.’
Als vanzelf gaan de ogen van het drietal in de richting van Madame Madeleine. Die scharrelt rond bij haar fornuis en Franse kast. Ondertussen praat ze gezellig in zichzelf en gooit van alles en nog wat in een grote kom voor het beslag van de koekjes. Ze roert alles met haar pollepel door elkaar. Vervolgens giet ze het beslag in schattige vormpje die lijken op een schelp.
‘Ah, wat zitten jullie te kijken’, roept ze uit, ‘steek liever de oven aan met één van mijn eeuwig brandende lucifers, anders hebben we straks nog geen koekjes.’
Josefien springt op en pakt het doosje aan van Madame Madeleine. Ze pakt één van de lucifers en strijkt langs de zijkant van het doosje. Een vlam ontspringt. Ze doet het klepje van de oven op en slaakt een kreet van schrik. De hele oven is gevuld met groen licht. En het groene licht beweegt.. richting Josefien.. richting buiten..
Josefien deinst achteruit en houdt van schrik haar adem in.
‘Wat is er?’, roept Oude Sam, ‘wat zie je?’
‘Allemaal groene lichtjes’, zegt Josefien met een benauwd gezicht, ‘bewegende groene lichtjes.’
‘Ah, soms lijkt het wel of mijn oven een deur naar een andere wereld is’, zegt Madame Madeleine.
Ze slaat met haar pollepel op het fornuis en roept ‘Komen jullie eens heel gauw uit mijn oven.’
Het groene licht schiet uit de oven, hangt even stil in de lucht en begint dan te dansen door de grot. Ze vallen uit elkaar en komen weer samen. Het is een prachtig schouwspel. Dan klapt Madame Madeleine in haar handen en het dansende groene licht strijkt boven op de Franse kast neer. Oude Sam en Josefien kijken Madame Madeleine met grote ogen aan.
‘Wat is dat nu weer?’, roept Oude Sam uit.
‘Dat was de dans van de vuurvliegjes, Oude Sam’, zegt Madame Madeleine.
‘Vuurvliegjes’, zegt Josefien met een groot vraagteken in haar stem, ‘daar heb ik nog nooit van gehoord.’
‘Vuurvliegjes zijn brengers van licht en geluk. Niemand weet waar waar ze vandaan komen. Het verhaal gaat dat ze op een hele andere wereld wonen.
‘Nou’, piept de stem van Victoria Vleermuis op de rug van Oude Sam, ‘we kunnen wel wat geluk gebruiken.’
‘Nou’, zegt Madame Madeleine, ‘we kunnen wel iets meer dan wat geluk gebruiken. We kunnen een heleboel geluk gebruiken. Maar genoeg getreuzeld nu, steek de oven aan, dan kan ik eindelijk mijn beroemde koekjes bakken. Dan kun je daarna verder vertellen wat er gebeurd is en waarom jullie mijn hulp nodig hebben.’
Zo gezegd, zo gedaan, de oven wordt aangestoken en als deze warm genoeg is, schuift Madame Madeleine een bakblik vol met koekjesbeslag de oven in. Een boeket van geuren verspreidt zich langzaam door de hele grot.
‘Mm’, zegt Josefien, ‘dat ruikt echt lekker.’
‘Ja’, zegt Oude Sam, ‘ik kan me herinneren dat ze ook heel lekker smaken. Het is zo lang geleden dat ik ze geproefd heb dat ik het bijna niet meer weet.’
‘Ik ben ook heel benieuwd’, zegt Victoria Vleermuis vanaf de rug van Oude Sam.
‘Vertel ondertussen verder’, zegt Josefien, ‘ik ben zo benieuwd wat hier gebeurd is en waarom jullie de hulp van Madame Madeleine nodig hebben.’
‘Dat doe ik’, zegt Victoria Vleermuis, ‘maar we kunnen jullie hulp ook gebruiken. We kunnen alle hulp gebruiken die er is om deze wereld, dit universum te redden. Ik hoop dat het nog niet te laat is..’
Oude Sam en Josefien kijken Victoria Vleermuis aan. Ze zijn nu wel heel benieuwd wat er gebeurd is en waarom de wereld gered moet worden.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt Oude Sam.
‘Een boze tovenaar heeft mijn volk versteend’, zegt Victoria Vleermuis. ‘En niet alleen mijn volk maar ook het volk van de waterspuwers. Nu krijgt de wereld geen water meer. En als het water op is, kan deze wereld niet meer bestaan. Dan is alles op deze wereld verloren.’
‘Jeetje’, zegt Josefien, ‘wat een verhaal.’
‘Dat kun je wel stellen’, zegt Oude Sam, ‘vertel eens wat er gebeurd is?’
‘We hadden al geruchten gehoord dat de boze tovenaar op zoek was naar ons’, zegt Victoria Vleermuis, ‘dus ik ben op reis gegaan. Naar Het Woeste Waterland om hulp te vragen bij de waterspuwers.’
‘Zijn dat dezelfde waterspuwers die hier boven op de berg zitten?’ vraagt Josefien.
‘Ja’, zegt Victoria Vleermuis, ‘die twee kwamen met mij mee, naar de oerboom waar wij watervleermuizen al eeuwen wonen. De rest bleef in Het Woeste Waterland. We dachten dat we zo de boze tovenaar konden verslaan.’
‘Hoe wilden jullie de boze tovenaar verslaan?’, vraagt Oude Sam.
‘De waterspuwers beschikken over toverstokken. Prachtig zijn ze. Als je daarmee drie keer op de grond stampt verdwijn je in het niets met een grote flits. Zo hoopten we de boze tovenaar te laten verdwijnen. Naar het Land van de Verloren Tijd, naar het deel waar de Mistige Wezens wonen. Maar het ging helemaal mis.’
De stem van Victoria Vleermuis klinkt verdrietig.
‘Wat ging er mis?’, vraagt Oude Sam.
‘De boze tovenaar kwam midden op de dag, toen ik en mijn volk sliepen. De waterspuwers hielden de wacht met hun toverstok. Maar ze konden de boze tovenaar niet zien. Die had een camouflagemantel aan. Hij werd pas zichtbaar toen hij op de open plek stond waar onze boom staat en zijn betovering uitsprak. Toen was het te laat. De waterspuwers verstijfden helemaal en werden van langzaam van steen.’
‘Ai’, zegt Josefien, ‘dat lijkt me helemaal niet fijn.’
‘Nee, zegt Victoria Vleermuis, ‘dat was het ook niet. Ze riepen uit alle man en macht dat wij wakker moesten worden om ze te helpen. Maar ik werd als enige wakker. De rest van mijn volk was ook al aan het verstenen.’
‘Hoe kan het dat jij nog niet aan het verstenen was?’, vraagt Oude Sam.
‘Dat weet ik niet’, zegt Victoria Vleermuis.
‘Ik weet wel waarom jij niet aan het verstenen was’, zegt Madame Madeleine.
‘Oh’, zegt Victoria Vleermuis, ‘vertel, ik ben echt heel benieuwd, ik heb mij dat al die tijd al afgevraagd.’
‘Jij hebt koninklijk bloed’, zegt Madame Madeleine, ‘daardoor duurt het langer voor een boze toverspreuk je te pakken krijgt.
‘Mijn koninklijk bloed verklaart dan waarom ik net iets meer tijd kreeg. Toen ik zag wat er aan de hand was, ben ik heel snel naar de waterspuwers toegevlogen om hun toverstok te pakken. Ik dacht dat als ik die drie keer op de grond kon stampen, ik de boze tovenaar alsnog kon laten verdwijnen. Maar dat ging helemaal mis.’
‘Wat ging er mis?’, roept Josefien, ‘vertel, vertel.’
Victoria Vleermuis vervolgt haar verhaal. ‘De toverstok was te zwaar voor mij. Ik kon er niet zo goed mee stampen. Ik liet de boze tovenaar niet verdwijnen, maar mezelf. Naar de planeet waar het kasteel van Madame Madeleine staat. Naar Het Land van de Verloren Tijd. Ik kwam vlakbij de keuken van Madame Madeleine terecht. Die vond mij en hoorde mijn verhaal aan. Ze pakte meteen haar spullen om samen met mij terug naar onze wereld te reizen.’
‘Ja’, zegt Madame Madeleine, ‘ik wilde heel graag helpen om deze wereld te redden. Want zonder deze wereld kan ook mijn planeet niet blijven bestaan.’
Oude Sam en Josefien buitelen van de ene verbazing in de andere. Wat een avontuur hebben Victoria Vleermuis en Madame Madeleine al meegemaakt. Wat staat hun nog meer te wachten.
‘Toen we hier kwamen, troffen we dit aan’, zegt Madame Madeleine terwijl ze met haar pollepel rondzwaait.
Met dit bedoelt Madame Madeleine de grot waarin ze zich nu bevinden. De grot met de oerboom waar het vleermuizenvolk versteend in hangt. De grot die zich in de berg bevindt. De berg die er uitziet als een zittende gedaante met opgetrokken knieën waar een hoofd op rust. Met op iedere schouder een waterspuwer.
‘Ik wilde net beginnen om koekjes en bloesemthee te maken om iedereen wakker te maken toen we jullie buiten hoorden’, zegt Madame Madeleine.
Victoria Vleermuis knikt.
‘Oh’, zegt ze, ‘nu weet ik weer waar ik het potje met de bloesemblaadjes heb gelaten. Op de kast. Ik wilde mijn vleugels vrij hebben om naar boven te vliegen en toen kukelde jij opeens naar binnen. Ik greep je vast en nu kan ik je niet meer loslaten.’
‘Mooi is dat’, zegt Oude Sam, ‘hoe kunnen we ervoor zorgen dat je dat wel kan?’
‘Mais qui’, zegt Madame Madeleine, ‘ik denk dat mijn bloesemthee en koekjes daar ook bij kunnen helpen. Kun jij naar boven vliegen met Victoria Vleermuis en de theeblaadjes pakken?’
Opeens trilt alles even op zijn grondvesten. De deur van de oven klapt open en een windvlaag waait door de grot. Het vuur in het fornuis dooft, de eeuwig brandende lucifer gaat uit en de vuurvliegjes boven op de kast houden op met groen licht geven. Onze vrienden houden hun adem in. Wat staat er nu weer te gebeuren..
De windvlaag danst door de grot en laat alles bewegen wat het op zijn weg tegenkomt. De deuren van de kast klapperen en het potje met bloesembladeren valt zo naar beneden, in duizend stukjes op de grond. De windvlaag pakt de bloesembladeren op, draait zich om en schiet zo terug de oven in. Het deurtje klapt weer dicht.
‘Wat was dat?’, roept Josefien verschrikt uit.
‘Ik heb werkelijk geen idee’, zegt Madame Madeleine.
Oude Sam loopt naar de oven toe, trekt het deurtje open en kijkt. De bloesembladeren zijn verdwenen. De Madeleine koekjes staan nog wel op het rooster maar ook niet allemaal meer.
‘Dat is wel heel vreemd’, zegt Oude Sam, ‘laten we op onderzoek gaan. Die blaadjes en koekjes kunnen niet zomaar verdwenen zijn.’
Josefien knikt en samen sluipen de twee zwarte katten door de donkere grot heen. Oude Sam met Victoria Vleermuis nog steeds op zijn rug. Madame Madeleine kan niet zien in het donker zoals een kat, dus ze blijft stil zitten waar ze zit. Ze weet dat Oude Sam wel wat gewend is met alle avonturen die hij al beleefd heeft maar ze vind het wel spannend. Zoiets als dit hebben ze geen van allen ooit meegemaakt. In de grot is niets te ontdekken.
‘Laten we buiten gaan kijken’, zegt Oude Sam.
‘Alleen als het donker is’, zegt Victoria Vleermuis, ‘ik kan niet zo goed tegen licht.’
‘Dat weet ik’, zegt Oude Sam.
‘Ik ga wel even kijken of het al donker is’, zegt Josefien en ze loopt naar de tunnel waardoor ze naar binnen zijn gekomen.
‘Doe voorzichtig’, zegt Madeleine Muis.
‘Altijd’, zegt Josefien.
Ze sluipt voorzichtig door de tunnel tot ze bij de opening is aangekomen. Ze blijft een paar minuten heel stil zitten om de omgeving in haar op te nemen. Dan rent ze weer naar binnen.
‘Het schemert nog steeds’, zegt ze, ‘maar ik zie verder niets of niemand buiten dus ik stel voor dat ik de berg verder ga verkennen.’
‘Dat lijkt me een goed plan’, zegt Oude Sam, ‘maar doe wel voorzichtig. Er gebeuren vreemde dingen hier.’
Josefien trippelt weer naar buiten en verkent de grond rondom de berg. Daar is niets bijzonders te ontdekken dus ze klimt en klautert, rondom cirkelend, de berg op. Bij de schouders van de berg aangekomen, bekijkt ze de waterspuwers eens goed. Ze snapt waarom ze ook wel waterdraken worden genoemd met hun grote vleugels.
Dan vervolgt ze haar weg naar de top van de berg. Daar ziet ze iets. Een groot iets. Een bouwwerk. Van stokken en takken. Wat is het? Voorzichtig tuurt ze over de rand. Van schrik houdt ze haar adem in. Ze ziet eieren. Hele grote eieren. Ze heeft een nest gevonden. Dan hoort ze geritsel…
‘Hee, wat moet dat daar’, roept een stem, ‘blijf van die eieren af.’
Josefien kukelt van schrik bijna van de berg af. Wie roept daar en waar komt het geritsel vandaan. Ze kan helemaal niets ontdekken.
‘Wie is daar?’, roept ze als ze een beetje van de schrik bekomen is.
‘Ik!’, roept de stem.
‘Wie is ik?’, roept Josefien terug.
‘Ik is niet jij’, roept de stem.
Enigszins geërgerd kijkt Josefien om zich heen.
‘Ja, dat snap ik dat ik niet jij bent’, zegt ze, ‘kunnen we ophouden met deze woordspelletjes?’
‘Nou, nou’, klinkt het geamuseerd, ‘je hebt niet echt gevoel voor humor.’
Josefien kijkt om zich heen. Waar komt die stem toch vandaan? Het is een groot mysterie.
‘Kom je nog tevoorschijn of hoe zit dat?’, roept Josefien heel stoer.
‘Oh, ik kan wel tevoorschijn komen hoor, maar pas wel op. Ik ben erg prikkelbaar.’
Na die woorden klinkt er een hele hoop geritsel in één van de boomtoppen. Iemand klapt een paraplu uit, zo’n rode, en steekt die omhoog, dwars door het bladerdak heen. Josefien ziet iemand een sprongetje maken en aan de rode paraplu naar haar toe zweven. Iemand met een rond lichaam en spitse snuit. Rug en kop helemaal bedekt met scherpe stekels. Buik bedekt met kleine haartjes en een heel lief gezicht. De schattige verschijning landt op de rand van het nest en klapt haar paraplu dicht.
‘Zo’, zegt ze, ‘daar ben ik dan. Wat doe jij hier?’
‘Ik ben op doorreis naar Het Bos van Oude Sam’, zegt Josefien, ‘maar ik geloof dat we weer in een avontuur terecht zijn gekomen.’
‘Het bos van Oude Sam?’, zegt de schattige verschijning op vragende toon, ‘ben je hier met Oude Sam zelf?’
‘Ja’, zegt Josefien, ‘ken je hem?’
‘Jazeker’, zegt de schattige verschijning, ‘ik heb ooit geholpen om zijn staart weer aan zijn lijf te krijgen. Samen met de Ninja verpleegster.’
Josefien kijkt de schattige verschijning aan. Weer een bekende van Oude Sam. Dat kan toch bijna geen toeval zijn. Wat doet deze dame hier in dit bos, boven op deze berg met dit nest? Dan klinkt opeens het geklapwiek van vleugels. Hele grote vleugels. Iets groots zoeft over het hoofd van Josefien en slaakt een angstaanjagende kreet uit..
De angstaanjagende verschijning met de grote vleugels cirkelt boven het nest en slaakt angstaanjagende kreten uit.
De schattige verschijning springt op en neer en zwaait met haar paraplu naar de grote vogel.
‘Geen gevaar, geen gevaar’, roept ze, ‘goed volk, kom maar gewoon.’
‘Kom maar gewoon’, piept Josefien benauwd terwijl ze naar de grote vogel kijkt die naar de rand van het nest vliegt.
Josefien vindt er niets gewoons aan. Zo’n grote vogel heeft ze nog nooit gezien en al helemaal geen vogel die er uit ziet als deze. Een groot lijf bedekt met een zwartwit verenkleed, sterke benen en een markante kop met woest haar, gele snavel en grote ogen. Bezorgde ogen.
De vogel landt op de rand van het nest en kijkt naar Josefien.
‘Wie is dat’, vraagt de vogel aan de schattige verschijning, ‘wat doet zij hier?’
‘Dat is Josefien’, is het antwoord, ‘ze is hier met Oude Sam, daar heb ik je wel eens over verteld, je weet wel, de zwarte kat die tot bijzondere dingen in staat is.’
‘Ah’, zegt de vogel, ‘Oude Sam. Is hij hierheen gekomen om ons te helpen?’
Josefien kijkt beurtelings naar de schattige verschijning en de grote vogel. Het moet niet gekker worden.
‘Wie zijn jullie?’, roept ze uit, ‘en wat doen jullie hier?’
‘Oh ja’, zegt de schattige verschijning, ‘ik heb mezelf nog helemaal niet voorgesteld. Mijn naam is Emilia Egel. Ik ben hier om te helpen bij de geboorte van deze baby’s.
Emilia Egel wijst naar de eieren in het nest. Daar heeft Josefien nog nooit van gehoord. Een vogel broedt toch zelf zijn eieren uit. Duizend vragen schieten door haar hoofd. Waarom kan deze vogel dat niet? Hoe komt dit nest op deze nieuwe berg? En wie heeft de windvlaag veroorzaakt die al het vuur in de grot net heeft gedoofd? Waren dat de vleugels van de vogel. Of is er toch iets anders aan de hand?
De vogel kijkt Josefien aan en ziet die duizend vragen langs haar ogen schieten. Ze knikt eens vriendelijk en gaat met een hupje boven op de eieren zitten om ze lekker warm te houden.
Josefien besluit met een makkelijke vraag te beginnen.
‘Wie ben jij en wat doe jij hier op deze berg?’
‘Ik ben Alberta Adelaar en ik zocht een plek voor mijn nest’, is het antwoord, ‘een plek waar Emilia mij makkelijk kan helpen met de geboorte van de baby’s.’
‘Waarom moet jij helpen met de geboorte van deze baby’s’, vraagt Josefien aan Emilia Egel.
‘Omdat dit hele belangrijke baby’s zijn, de laatste van hun soort’, is haar antwoord, ‘als zij dit avontuur niet overleven dan is al het leven op deze wereld gedoemd te verdwijnen..’
Josefien kijkt Alberta Adelaar en Emilia Egel aan. Wat een stel. Wat een verhaal. Een nest bovenop de berg die een boze tovenaar getoverd heeft, om de oerboom van het volk der watervleermuizen heen. Wat heeft dit alles met elkaar te maken. En waar is de mysterieuze windvlaag vandaan gekomen die al het vuur in de grot liet doven en de theebladeren en de koekjes meenam. Dat weet ze nog steeds niet.
Wat ze wel weet is dat Oude Sam en Madame Madeleine inmiddels wel ongerust zullen zijn. Ze ging helemaal alleen op onderzoek uit en is al even weg.
Wat ze ook weet is dat deze twee geen gevaar vormen. Sterker nog, ze spelen een belangrijke rol in dit avontuur. De vraag is alleen welke rol. Ze springt op. Oude Sam weet vast wel raad.
‘Mag ik jullie uitnodigen om met mij mee te gaan naar Oude Sam?’, zegt Josefien tegen Alberta Adelaar en Emilia Egel.
‘Dat hangt er vanaf waar Oude Sam is’, zegt Alberta Adelaar, ‘ik kan mijn eieren hier niet achterlaten.’
‘Oh’, zegt Josefien, ‘je bent vlakbij Oude Sam hoor. Om precies te zijn.. hij is hier in het binnenste van de berg.’
‘Niet’, zegt Emilia Egel met vol ongeloof in haar stem.
‘Wel’, zegt Josefien, ‘samen met Madame Madeleine en Victoria Vleermuis.’
‘Madame Madeleine’, zegt Alberta Adelaar, ‘daar heb ik ook wel eens van gehoord. Van een neef van mij. Die is samen met zijn dochter ooit eens op bezoek bij haar geweest in Het Land van de Verloren Tijd. Ze schijnt de meest heerlijke Madeleine koekjes te bakken.’
Josefien moet grinniken.
‘Nou’, zegt ze, ‘dan heb ik goed nieuws voor je. Madame Madeleine is bezig om haar beroemde koekjes te bakken en ik ga er vanuit dat ze zo wel klaar zullen zijn.’
‘Genoeg getreuzeld’, roept Alberta Adelaar, ‘op naar de koekjes. Spring maar op mijn rug, jullie twee, dan vlieg ik ons naar beneden.’
Zo gezegd, zo gedaan. Alberta Adelaar spreidt haar vleugels en laat haar staart zakken zodat Emilia Egel en Josefien op haar grote rug kunnen klauteren.
‘Ga jij maar voorop’, zegt Emilia Egel tegen Josefien, ‘dan kan je je ook niet bezeren aan mijn stekels.’
Dat vindt Josefien een goed plan. Ze slaat haar armen om de nek van Alberta Adelaar en Emilia Egel doet hetzelfde bij haar.
‘Au’, roept ze als één van de stekels van Emilia Egel toch in haar prikt.
‘Sorry’, roept Emilia Egel, ‘het doet maar even pijn. Laten we gaan.’
Alberta Adelaar slaat haar vleugels uit en cirkelt rondom de berg naar beneden. Het nest met eieren blijft vergeten achter..
Inktober #dailystory #13 (NL & English in comments or via link in bio):
Het bijzondere drietal is in een mum van tijd aangekomen bij de voet van de berg.
‘Ik hoop wel dat je door de ingang past’, zegt Josefien.
‘Dat hoop ik ook’, zegt Alberta Adelaar, ‘ik heb echt enorm zin in die lekkere koekjes.’
‘Laat mij maar voorop gaan’, zegt Josefien, ‘anders schrikken ze zo als er opeens vreemden de grot binnenkomen.’
‘Ja’, zegt Emilia Egel, ‘ga jij maar eerst. Ik ga wel als laatste. Dan kan ik Alberta Adelaar altijd nog prikken met één van mijn stekels als ze niet hard genoeg opschiet. We kunnen de koekjes niet langer laten wachten.’
Het drietal schiet in de lach. Daar gaan ze. Josefien voorop. Dan Alberta Adelaar, die inderdaad moet bukken omdat ze bijna niet door de ingang past. Emilia Egel sluit de rij. Zo schuifelt het drietal naar binnen.
‘Joehoe’, roept Josefien om hun komst aan te kondigen.
‘Josefien’, roept Oude Sam, ‘je bent er weer. Gelukkig. Ik begon al ongerust te worden, je bleef zo lang weg.’
De twee katten geven elkaar liefkozend kopjes. De vleugels van Victoria Vleermuis op de rug van Oude Sam wapperen enthousiast rond. Madame Madeleine staat enthousiast met haar pollepel te zwaaien.
‘Zo te zien heb je nieuwe vrienden gemaakt’, zegt ze terwijl ze naar de nieuwkomers wijst.
‘Klopt’, zegt Josefien, ‘nieuwe vrienden die al van uw koekjes gehoord hebben.’
‘Ah’, zegt Madame Madeleine, ‘dan zijn jullie precies op tijd. De oven doet het weer en ze zijn net klaar.’
Madame Madeleine zet de koektrommel en een grote pot thee neer op een picknickkleed op de vloer van de grot.
‘Zo’, zegt ze, ‘ga zitten en tast toe. Daarna is het tijd voor om te praten over alle vreemde toestanden hier.’
Het gezelschap gaat zitten en wacht geduldig tot Madame Madeleine de thee heeft ingeschonken.
‘Mag ik?, vraagt Alberta Adelaar terwijl haar poot al boven de koekjestrommel zweeft.
‘Ga je gang’, zegt Madame Madeleine.
Alberta Adelaar pakt een koekje, neemt een hap en slaakt een gelukzalige zucht.
‘Dit zijn echt de meest lekkere koekjes die ik ooit heb geproefd’, zegt ze.
‘Ach lieve, dat is heel aardig van je’, zegt Madame Madeleine met een blosje van genoegen op haar wangen.
Opeens proest Alberta Adelaar het uit en grijpt naar haar keel. Iedereen kijkt geschrokken toe. Het ziet er naar uit dat ze geen adem meer kan halen.
‘Oehhhh’, doe iets’, roept Josefien uit, ‘doe iets, voor ze stikt…’
Emilia Egel springt overeind en rent naar Alberta Adelaar toe. Onderweg trekt ze één van haar stekels uit haar jas. Met een kamikaze schreeuw prikt ze Alberta Aadelaar in haar staart. Die springt overeind en slaakt een kreet van schrik en pijn. Dat helpt want het koekje schiet uit haar keel.
‘Ach lieve’, zegt Madame Madeleine, ‘verslikte je je?’
‘Ja’, zegt Alberta Adelaar, ‘want ik realiseerde mij net dat we mijn nest met eieren alleen hebben gelaten.’
‘Oeh’, zegt Emilia Egel, ‘dat is helemaal niet slim in deze toestand. We moeten terug. En snel ook.’
Het tweetal rent de grot uit, de rest van het gezelschap verbouwereerd achterlatend.
‘Kom’, zegt Oude Sam, ‘we gaan achter ze aan. Ik wil weten wat hier aan de hand is en waarom die eieren zo belangrijk zijn.’
‘Alleen als het al donker is, hoor’, piept Victoria Vleermuis die nog altijd op de rug van Oude Sam vast zit.
‘Maak je geen zorgen’, zegt Josefien, ‘ik denk dat het inmiddels avond genoeg is.’
De rest van het gezelschap snelt ook naar uitgang van de grot. Madame Madeleine, Josefien, Oude Sam, Victoria Vleermuis snellen naar de uitgang van de grot. De vuurvliegjes dansen met ze mee. Het is inderdaad donker genoeg voor een vleermuis om buiten te zijn.
Hoog boven ons illustere gezelschap horen ze opeens een enorme schreeuw. Gevolgd door onbedaarlijk gejammer en gehuil. Wat is er aan de hand?
‘We moeten zo snel mogelijk naar boven’, zegt Oude Sam.
‘Dat kan geregeld worden’, zegt Victoria Vleermuis en ze slaat haar vleugels. Josefien slaakt een kreet van schrik. Oude Sam is zomaar opeens een vliegende kat geworden. Nou ja, katvleermuis is misschien een beter woord. Ze cirkelen omhoog. De vuurvliegjes dansen achter ze aan.
‘Sorry’, piept Victoria Vleermuis nog, ‘ik kan alleen Oude Sam meenemen, anders wordt het te zwaar voor mij.’
Josefien en Madeleine Muis kijken elkaar aan.
‘Spring maar op mijn rug’, zegt Josefien, ‘dan gaan wij ook samen naar boven’.
Met Madame Madeleine op haar rug klimt en klautert Josefien voor de tweede keer die avond de berg op.
Oude Sam is inmiddels al boven, bij het nest van Alberta Adelaar. Die daar onbedaarlijk zit te snikken.
‘Wat is er aan de hand?, vraagt Oude Sam.
Alberta Adelaar huilt zo hard dat ze geen woord meer kan uitbrengen. In plaats daarvan wijst ze maar met haar vleugels naar haar nest. Oude Sam springt op de rand en kijkt rond. Hij ziet niets behalve stokken en takken. Het nest is leeg. Waar zijn de eieren van Alberta Adelaar gebleven..
‘Wat is hier gebeurd?’, vraagt Josefien die nu pas bij het nest aankomt, samen met Madame Madeleine. Die springt van haar rug en trekt haar schott weer recht.
‘De eieren van Alberta Adelaar zijn verdwenen’, zegt Oude Sam.
‘Oh nee toch’, roepen Josefien en Madame Madeleine in koor en ze haasten zich naar de grote vogel toe om haar samen met Emilia Egel te troosten. Oude Sam kijkt peinzend toe, nog altijd met Victoria Vleermuis op zijn rug.
‘Wie kan je eieren gestolen hebben?’, vraagt Oude Sam.
‘Ik heb geen idee’, zegt Alberta Adelaar, ‘maar diegene heeft wel het leven van deze wereld in gevaar gebracht.’
‘Vertel daar eens wat meer over’, zegt Victoria Vleermuis, ‘mijn volk is versteend en zonder ons is deze wereld ook in gevaar. Misschien is er een verband.’
‘In mijn eieren zitten watervliegjes. Die zorgen er samen met jullie watervleermuizen en de waterspuwers voor dat er altijd genoeg water is. Zonder jullie allemaal verdroogt deze wereld en is er geen leven meer mogelijk.’
Iedereen houdt zijn adem in.
‘Dat is nogal wat’, zegt Oude Sam, ‘waarom zou iemand willen dat deze wereld verdroogt..’
‘We moeten ze tegenhouden’, zegt Victoria Vleermuis.
Het hele gezelschap knikt. Daar is iedereen het over eens. Maar hoe, dat is een ander verhaal. Ze zitten hier bovenop een berg die er uit ziet als een gedaante met op zijn schouders versteende waterspuwers. In het binnenste van de berg de oerboom met daarin ontelbaar veel versteende watervleermuizen. Op de berg een leeg nest waaruit eieren met watervliegjes zijn gestolen. Dat zijn nogal wat problemen om op te lossen. Om maar niet spreken van alle onverklaarbare dingen die er zijn gebeurd. Victoria Vleermuis die vastzit op de rug van Oude Sam, de rare windvlaag, de verdwenen bloesemblaadjes en madeleine koekjes, teveel om op te noemen. Oude Sam gaat met een zucht zitten.
‘Kom’, zegt hij, ‘laten we overleggen.’
Onze vrienden gaan in een kring op de grond zitten. Iedereen praat dwars door elkaar heen. Het is een gekakel van jewelste. Niemand kan elkaar verstaan. Madame Madeleine is het zat en slaat met haar pollepel op de grond.
‘Silence, sil-vous-plait’, roept ze.
‘Hee, wat moet dat’, klinkt het tegelijkertijd ietwat venijnig.
Iedereen kijkt elkaar geschrokken aan. Wat was dat? Dan begint de grond in het midden te bewegen. Er komt een dier tevoorschijn. Een dier dat zich ingegraven heeft. Hij schudt het zand van zijn rug. Het is het meest bijzondere dier ooit. Het lijkt wel of hij een harnas aan heeft.
‘O jee’, piept Victoria Vleermuis in het oor van Oude Sam, ‘dat is een gordeldier. Die eten eieren..’
Alberta Adelaar slaakt een kreet als het gordeldier ziet staan. Ze spreidt haar machtige vleugels uit en fladdert omhoog. De enorme windvlaag waar dat mee gepaard gaat blaast onze vrienden in het rond.
‘Wat heb je met mijn eieren gedaan?’, buldert Alberta Adelaar.
Het gordeldier is de enige die nog staat. Zijn harnas is zo zwaar, die blaas je niet zomaar omver.
‘Ik heb niets met je eieren gedaan’, zegt het gordeldier ietwat pinnig, ‘ik lust helemaal geen eieren. Bovendien ben ik vegetariër.’
Emilia Egel is opgerold en wel in een boom blijven hangen met haar stekels. Onderste boven hangend kijkt ze naar het tafereel voor haar.
‘Dat is dan ook weer opgelost’, zegt ze, ‘jij bent dus niet de eierendief. Kan iemand mij misschien even losmaken voor ik als ondersteboven egel verder door het leven moet.’
Alberta Adelaar landt klapwiekend op de grond en hupt naar Emilia Egel toe.
‘Ik maak je los, lieve vriendin’, zegt ze.
‘Pas op voor mijn stekels’, zegt Emilia Egel.
‘Laat mij dat maar doen, jongedame’, zegt het gordeldier. Mijn harnas kan wel wat hebben. De dag dat een prik van een stekel van een egel mij pijn doet moet nog komen.’
Iedereen lacht, toch wel een beetje zenuwachtig na deze schrik.
‘Wie ben jij?’, vraagt Oude Sam, ‘en wat doe je hier bij dit nest op deze berg?’
Het gordeldier gaat ondertussen door met het loshalen van de stekels van Emilia Egel uit de boom.
‘Mijn naam is Armando Armadillo’, zegt hij, ‘privédetective. Ik ben bezig met een uiterst geheim onderzoek naar een vermissing. Tot uw dienst.’
Dat laatste zegt de markante verschijning tegen Emilia Egel die inmiddels weer met beide voeten op de grond is gezet.
‘Dank u, dank u’, zegt Emilia Egel terwijl ze het stof en de blaadjes nog even uit haar stekelkleedje klopt.
‘Wat voor vermissing?’, vraagt Josefien.
‘Dat kan ik niet zeggen’, zegt Armando Armadillo, ‘want anders is het geen uiterst geheim onderzoek meer.’
‘Heb je misschien gezien wie de eieren van Alberta Adelaar heeft gestolen?’, vraag Oude Sam.
‘Daar kan ik wel wat over zeggen’, zegt Armando Armadillo, ‘en ook weer niet. Ik had namelijk geen zin om mij te onthullen aan een vliegende badkuip vol met zingend gevogelte..’
‘Een badkuip vol zingend gevogelte..’, zegt Madame Madeleine met hoog opgetrokken wenkbrauwen.
‘Een vliegende badkuip..’, zegt Josefien, ‘weet je zeker dat er geen eekhoorn in zat?’
‘Ik weet heel zeker dat er geen eekhoorn in de vliegende badkuip zat’, zegt Armando Armadillo.
Oude Sam kijkt peinzend voor zich uit.
‘Wat voor badkuip was het?’, vraagt hij.
‘Het was gewoon een badkuip’, zegt Armando Armadillo ietwat geïrriteerd, ‘waarom toch al die vragen.’
‘Nou’, zegt Oude Sam, ‘dat kan ik uitleggen. Een hele goede vriend van ons, Jack Eekhoorn, heeft een badkuip waarmee je kunt vliegen. Of varen. Een badkuip op eendenpoten. Met een grote stok in het midden met daaraan twee propellerbladen.’
‘Zo’n badkuip was het niet’, zegt Armando Armadillo, ‘het was een badkuip met een zonnebloemen douchekop. Met golfjes op de zijkant geschilderd. Op de gewone pootjes.’
‘Mm’, zegt Oude Sam, ‘dat komt me bekend voor. Zaten er soms twee kippen in?’
‘Twee kippen’, zegt Josefien, ‘hoe kom je daar nu weer bij?’
‘Nou’, zegt Oude Sam, ‘ik herinner me dat het lieve draakje op zoek moest naar kippenbadwater voor het toverdrankje voor mijn staart. Misschien was het wel hun badkuip.’
Josefien draait zich naar Armando Armadillo toe.
‘Wat voor zingend gevogelte zat er in de badkuip?’, vraagt ze.
‘Zingend was een groot woord’, zegt Armando Armadillo, ‘lallen en kakelen was een beter woord.’
‘Dat klinkt wel als de kippen uit mijn bos’, zegt Oude Sam, ‘die vinden zichzelf heel erg chill en gedragen zich ook zo.’
‘Nou’, zegt Armando Armadillo, ‘ik vond niets chill aan dat gekakel. Deze berg vond dat ook niet. Ik hoorde een huilend geluid en zag een zwarte bol waaruit een storm opsteeg. Zomaar opeens, met een grote flits, waren de eieren verdwenen.’
Iedereen kijkt Armando Armadillo met grote ogen. Alweer zoiets raars. Alweer iets dat verdwijnt. Wat gebeurt er toch allemaal.
‘Waar zijn de kippen gebleven?’, vraagt Oude Sam, ‘zijn die ook verdwenen?’
‘Nee’, zegt Armando Armadillo, ‘ze zijn niet verdwenen. Kijk maar eens goed, daar hoog boven in die boom daar.
Iedereen kijkt de kant op waar Armando Armadillo naar toe wijst. In de boomtop zien ze een badkuip met daarin 2 kippen. Versteend. Onze vrienden kijken elkaar peinzend aan. Het mysterie wordt steeds groter..
‘Hier blijven zitten heft ook geen zin’, zegt Madame Madeleine, ‘laten we teruggaan naar de grot en kijken of we daar misschien nog een paar aanwijzingen kunnen vinden.’
‘Goed idee’, zegt Oude Sam, ‘kom, laten we gaan.’
Het gezelschap daalt de berg weer af. In de grot aangekomen ploft Alberta Adelaar neer.
‘Zo’, zegt ze, ‘doe mij maar thee met koekjes.’
‘Er zijn weinig koekjes te serveren’, zegt Armando Armadillo en hij wijst naar de ondersteboven liggende koektrommel.
Hij heeft gelijk. Er is geen koekje meer te bekennen. De koektrommel is leeg. Iedereen kijkt elkaar aan.
‘Wie van jullie heeft stiekem de koektrommel leeg gegeten?’, vraagt Madame Madeleine streng.
‘Ik niet’, klinkt het.
‘Ik niet.’
‘Ik ook niet.’
‘Dus niemand heeft het gedaan’, zegt Madame Madeleine terwijl ze met haar pollepel rondzwaait, ‘dan moet er iemand anders binnen zijn geweest.’
‘Tot uw dienst, mevrouw’, zegt Armando Armadillo, ‘ik los dat mysterie op.’
Gewapend met vergrootglas begint hij aan een grondig onderzoek van de grot, al mompelend en murmelend. Oude Sam besluit de uitkomst niet af te wachten en wuift met zijn poot naar Josefien om ook rond te kijken. Uiteindelijk besluit iedereen in de groep te helpen. Het lijkt erop dat ze niets kunnen ontdekken. Dan slaakt Emilia Egel een kreet.
‘Kom gauw’, roept ze, ‘ik heb iets ontdekt.’
Iedereen snelt naar Emilia Egel toe die in één van de verste uiteinden van de grot staat. De vuurvliegjes zijn bij haar en dansen hun prachtige groene licht in het rond.
‘Wat is er met de vuurvliegjes aan de hand?’, zegt Josefien.
‘Ik heb geen idee’, zegt Emilia Egel, ‘toen ik dit deel van de grot wilde gaan verkennen, begonnen ze heel wild te dansen. Zoiets heb ik nog nooit gezien.’
‘Ik wel’, zegt Madame Madeleine, ‘dat gebeurt meestal als ze ergens heel enthousiast over zijn.’
Onze vrienden kijken nog eens goed. Het licht van de vuurvliegjes weerkaatst op de wanden van de grot. Dan zien ze een deur. Een metalen deur. Een prachtig bewerkte metalen deur. Onze vrienden staan stokstijf stil als ze opeens een sleutel in het slot horen schrapen..
Iedereen houdt de adem in. Er wordt een sleutel in het slot omgedraaid. De spanning is om te snijden.
‘Wie kan dat zijn?’, fluistert Josefien tegen Oude Sam.
‘Geen idee’, fluistert Oude Sam terug.
‘Als het maar niet die boze tovenaar is’, piept Victoria Vleermuis.
‘Of de eierendief’, fluistert Alberta Adelaar, ‘als die het is, dan schud ik hem of haar net zo lang door elkaar tot ze vertellen waar mijn eieren zijn gebleven.’
‘Silence, sil-vous-plait, zegt Madame Madeleine, ‘laten we voorzichtig zijn.’
Ze gebaart dat iedereen een stapje naar achter moet doen totdat ze helemaal door het donker worden opgeslokt. Alleen de vuurvliegjes dansen door. Het groene licht dat ze uitstralen helpt om nog een beetje iets te kunnen zien.
Opeens is er beweging. De deur piept en kraakt. Alsof deze al heel lang niet is gebruikt. Het lijkt wel of er nog een beetje meer tegen aan wordt aangeduwd. Heel voorzichtig gaat de deur open, op een heel klein kiertje.
Wie het ook is aan de andere kant van de deur, veel kan of zij niet zien. Op de vuurvliegjes na is dit deel van de grot nauwelijks verlicht. Onze groep vrienden houdt hun adem in. Gaat de deur nog verder open? Wie verbergt zich achter die deur en wat komt diegene doen?
Een zacht licht valt vanuit de deur de grot in. Ademloos kijken onze vrienden toe. Een serene stilte daalt neer in de grot, het lijkt wel alsof de tijd vertraagd, stil staat. Tot opeens een vrouwenstem de stilte doorbreekt.
‘Ah, daar zijn jullie, kom eens gauw terug.’
De vuurvliegjes dansen opgewonden door de lucht en nemen een duikvlucht en verdwijnen door de deuropening. Zomaar opeens zijn de vuurvliegjes verdwenen. De deur wordt dichtgetrokken en weer op slot gedraaid.
Onze vrienden kijken elkaar aan.
‘Wat was dat nu weer?’, piept Victoria Vleermuis.
‘Wie was dat is een betere vraag?’, merkt Alberta Adelaar op.
‘Konden jullie iets zien?’, vraagt Josefien aan Oude Sam en Victoria Vleermuis.
‘Ik had het idee dat ik sliep’, zegt Victoria Vleermuis, ‘alsof er een gat in de tijd was ontstaan.’
‘Dat gevoel had ik ook’, zegt Josefien.
Ook onze andere vrienden beamen dat gevoel. Alleen Oude Sam herkent het gevoel niet.
‘Ik zag wel iets’, zegt Oude Sam, ‘ik zag een vrouw staan, met donker haar, puntige oren en een paardenstaart..’
Iedereen kijkt Oude Sam aan. Hoe kan het dat hij wel iets gezien heeft en zij niet.
‘Het heeft vast iets met jouw gaven te maken’, zegt Josefien.
‘Ja’, zegt Oude Sam, ‘dat denk ik ook. Maar ondertussen zijn de vuurvliegjes wel verdwenen. Wie moet ons nu geluk brengen.’
‘Dat moet je zelf doen’, zegt Madame Madeleine, ‘kom op, Oude Sam, jij weet toch altijd wel iets te bedenken om problemen op te lossen.’
‘Ja, maar dit zijn er wel heel veel’, zegt Oude Sam
‘Laten we de grot verder verkennen’, zegt Josefien, ‘buiten heb ik alles al onderzocht.’
‘Dat wilde ik ook al voorstellen’, zegt Armando Armadillo, ‘buiten valt niets meer te ontdekken.’
Josefien kijkt de privédetective aan. Ze vraagt zich af naar wie Armando Armadillo op zoek is. Dan haalt ze haar schouders op. Hij gaat het toch niet vertellen. Het is gewoon één van de vele mysteries in dit avontuur. Laten ze eerst maar eens op onderzoek uitgaan.
Onze vrienden verspreiden zich door de grot. Elke hoek wordt grondig onderzocht. Er moet toch in ieder geval één aanwijzing te vinden zijn over alles wat hier gebeurd is.
‘Ik heb iets gevonden’, roept Emilia Egel vanuit het achterste deel van de grot, niet zover van de plek waar de deur in de wand zit waardoor de vuurvliegjes zijn verdwenen.
‘Wat is het?’, vraagt Alberta Adelaar.
‘Ik heb geen idee’, zegt Emilia Egel, ‘het lijkt wel een zwart gat.’
‘Een zwart gat?’, zegt Josefien met een toon van ongeloof in haar stem.
‘Oeh, pas op’, roept Madame Madeleine, ‘zwarte gaten bestaan echt. Die slokken alles op. Daar kunnen hele werelden in verdwijnen.’
Iedereen komt behoedzaam aangelopen. Niemand heeft ooit eerder een zwart gat gezien.
‘Wat gebeurd er als je iets in het zwarte gat gooit?, vraagt Emilia Egel, ‘verdwijnt dat dan voor eeuwig?’
‘Er is maar één manier om erachter te komen’, zegt Armando Armadillo en voor iemand er erg in heeft gooit hij een steen in het gat.
Er klinkt een luid gegrom. Iedereen deinst achteruit. Het klinkt echt heel angstaanjagend.
‘Ik ga kijken’, zegt Armando Armadillo.
‘Je bluft’, zegt Alberta Adelaar, ‘niemand met een beetje gezond verstand zou dat doen..
‘Wie zegt dat ik geen gezond verstand heb, jongedame’, snuift Armando Armadillo, ‘u onderschat mijn kwaliteiten.’
‘Nou’, zegt Madame Madeleine, ‘ik geloof ook niet dat het zo’n goed idee is.’
Het gegrom in het zwarte gat was even afgezwakt maar zwelt weer aan.
‘Jawel hoor’, zegt Armando Armadillo, ‘wel als ik denk wat het is.’
Hij drentelt naar het zwarte gat, neemt een sprongetje en verdwijnt.
Iedereen houdt de adem in. Het gegrom in het zwarte gat zwelt nog harder aan.
‘Rustig aan, jongen, rustig aan,’ hoort onze groep vrienden Armando Armadillo roepen, ‘ik ben het maar.’
Het gegrom maakt plaats voor geblaf. Onze groep vrienden kijkt elkaar aan.
‘Dat lijkt wel een hond’, zegt Josefien.
‘Wat raar’, zegt Victoria Vleermuis, ‘wij hebben nog nooit honden in dit bos gezien.’
‘Jullie hebben wel meer niet in dit bos gezien’, zegt Madame Madeleine en ze wijst naar de boom met de versteende vleermuizen en het vreemde zwarte gat. Dat doet iedereen ook meteen aan de versteende waterspuwers boven op de berg denken en de mysterieuze vuurvliegjes die opeens weer verdwenen zijn.
‘Het lijkt soms wel of er een poort met een andere wereld is waardoor dingen hier verschijnen die hier helemaal niet horen’, zegt ze.
‘Daar lijkt het inderdaad op’, zegt Oude Sam, ‘net zoals de slangen in ons vorige avontuur door een lek in de tijd bij ons terecht kwamen.’
Dan horen onze vrienden opeens weer een hele hoop gegrom. Iedereen staat meteen stokstijf stil.
‘Wat gebeurt daar toch allemaal’, fluistert Josefien.
‘Geen idee’, zegt Oude Sam, ‘ik ga toch ook maar eens kijken.’
Voor iemand ook maar kan reageren steekt Oude Sam zijn hoofd door het zwarte gat. Eerst kan helemaal niets zien. Pas als hij een stapje verder door opening van het zwarte gat stapt, komt hij weer in het licht terecht. Daar ziet hij een hond. Een hond op korte pootjes, een brede borst en hoofd vol met rimpels. Rimpels hangen over zijn snuit, zijn ogen, zijn voorhoofd. Niet alleen zijn rimpels hangen, ook zijn oren. De hond staat grommend voor Armando Armadillo. Eén van zijn poten rust op een boek. Een groot boek met allemaal magische tekens. Achter de hond liggen nog meer boeken. Met iedere stap die Armando Armadillo zet gaat de hond harder grommen. Hij trekt zelfs zijn bovenlip op om zijn scherpe tanden te laten zien.
Armando Armadillo slaat hard met zijn staart op de grond en zegt: ‘Geef terug, stoute hond, die boeken is niet van jou!’
Geschrokken springt Oude Sam weer terug de grot in.
‘Wat gebeurt er, wat gebeurt er?’, roept iedereen door elkaar heen.
‘Er is daar een hond, een hele grote hond’, zegt Oude Sam, ‘eentje die heel boos kijkt, met hele scherpe tanden, en die heel gevaarlijk gromt. Volgens mij kan hij je met 1 hap opeten als hij dat zou willen.’
‘Ik hoorde Armando Armadillo roepen dat hij iets moet teruggeven’, zegt Madame Madeleine, ‘klopt dat?’
‘Ja, dat klopt zeker’, zegt Oude Sam, ‘die hond heeft boeken die niet van hem zijn’.
Madame Madeleine springt op als ze die woorden hoort.
‘Echt waar?’, zegt ze vol hoop en ze gooit volgens een spervuur aan vragen op Oude Sam af, ‘Wat voor boeken? Kon je iets op de buitenkant zien staan?’
Ze springt opgewonden op en neer en zwaait met haar pollepel rond. Iedereen moet bukken om de pollepel te ontwijken.
‘Ho ho, rustig maar’, zegt Oude Sam, ‘het waren hele grote boeken, in allerlei kleuren, met allemaal mooie tekeningen op de buitenkant.’
Madame Madeline is overduidelijk enthousiast. Iedereen zit haar met verbazing aan te kijken.
‘Ik denk dat ik weet wat voor boeken dat zijn’, zegt ze, ‘in mijn kasteel van de Verloren Tijd hebben we een tijdje last gehad van mysterieus verschijnende boeken. Ze vlogen door de gangen en ik moest continue bukken om de boeken te ontwijken. Opeens waren ze verdwenen.’
Iedereen kijkt Madame Madeleine met grote ogen aan.
‘Als dat dezelfde boeken zijn, zegt Josefien peinzend, ‘hoe zijn die boeken hier dan gekomen?’
‘Ik denk op het moment dat Victoria Vleermuis een reisportaal opende met de toverstok van de waterspuwers. Zij kwam bij mij terecht en de boeken hier.’
‘Dan staat het antwoord misschien wel in die boeken’, zegt Josefien terwijl ze enthousiast opspringt, ‘laten we ze nu terughalen. Die stoute hond moet gewoon die boeken teruggeven.’
‘Niets overhaast doen, jongedame,’ zegt Madame Madeleine, ‘we willen niet in stukken gescheurd worden. Als die hond echt zo gevaarlijk is als hij klinkt, dan kunnen we beter een plan bedenken.’
‘Ja’, zegt Oude Sam, ‘dat lijkt me ook beter. Eerst nadenken en dan doen.’
‘Heb je een idee?’, vraagt Josefien.
‘Ja, zegt Oude Sam, ‘ik denk dat we met zijn allen door het zwarte gat moeten. De enige manier om de boeken terug te halen is door een overval te plegen..’
‘Een overval’, zegt Josefien, ‘hoe wil je dat doen dan?’
‘Nou’, zegt Oude Sam, ‘we moeten de hond afleiden. Dat kan alleen maar als we daar met zijn allen verschijnen. Dan weet de hond niet meer waar hij op moet letten. Dan kunnen we naar de boeken toesluipen en ze stiekem weghalen.’
‘Een goed plan’, zegt Madame Madeleine, ‘maar ook een riskant plan. Ik denk wel dat het slim is dat iemand hier blijft. Die kan dan de boeken aanpakken en op een veilig plekje neerleggen.’
‘Dat is zeker een goed plan’, zegt Emilia Egel, ‘ik stel voor dat Alberta Adelaar hier blijft.’
‘Dat wil ik helemaal niet’, zegt Alberta Adelaar op vastberaden toon, ‘ik wil die hond een hartig woordje toespreken. Wie denkt hij wel dat hij is, zomaar magische boeken stelen.’
‘Ik denk dat het toch een beter idee is dat jij hier blijft’, zegt Oude Sam, ‘jij bent namelijk de enige die goed kan vliegen. Jij kan de boeken in de boom met de vleermuizen verbergen. Stel je voor dat de hond achter ons aankomt, dan zijn de boeken in ieder geval veilig in de vleermuizenboom.’
Alberta Adelaar zucht eens diep en ploft weer neer.
‘Oké’, zegt ze, ‘ik blijf hier en verstop de boeken in de boom.’
‘Ik blijf aan de rand van het zwarte gat staan’, zegt Madame Madeleine, ‘dan kan mijn pollepel laten zien waar we er straks weer uit moeten.’
‘Dat is ook een goed idee’, zegt Oude Sam, ‘kom, is iedereen er klaar voor? Dan gaan we.’
Iedereen knikt en Oude Sam gebaart dat iedereen in een rij achter hem moet gaan staan. Het is een bont gezelschap. Oude Sam voorop, met Victoria Vleermuis op zijn rug, dan Josefien en Emilia Egel. Madame Madeleine met haar pollepel achter in de rij en Alberta Adelaar die al bij het zwarte gat klaarstaat om de boeken aan te pakken. Oude Sam steekt zijn kop door het zwarte gat, ziet Armando Armadillo staan en springt weer naar binnen. Josefien en Emilia Egel doen hetzelfde en Madame Madeleine gaat in de overgang staan en houdt haar pollepel zo dat er een verbinding ontstaat tussen de binnenkant van het zwarte gat en de grot daarbuiten. De hond valt stil als hij opeens al die bezoekers ziet verschijnen.
‘Wat doen jullie hier?’, sist Armando Armadillo.
‘We komen je helpen’, zegt Oude Sam, ‘we willen de hond afleiden zodat we de boeken mee terug kunnen nemen naar de grot van de watervleermuizen.’
Armando Armadillo is helemaal verbluft. Dat heeft hij nog nooit meegemaakt, dat anderen hem komen helpen. Ondanks zijn harde pantser heeft hij een klein hartje. De tranen springen in zijn ogen.
‘Wat lief en dapper van jullie’, snift hij terwijl hij een grote snottebel bij zijn neus probeert weg te vegen met een ouderwetse stoffen zakdoek. Iedereen kijkt naar het snotterde gordeldier en niemand ziet dat er hoog boven in het zwarte gat een licht begint te schijnen..
Het licht boven in het zwarte gat wordt groter en daalt dan langzaam af naar beneden. Josefien is de eerste die het ziet.
‘Wat is dat?’, fluistert ze tegen Oude Sam en wijst naar boven.
Oude Sam kijkt en springt dan enthousiast op.
‘Dat is een elfje’, roept hij.
Iedereen in de grot valt stil, ook de stoute hond, en kijkt omhoog. Armando Armadillo veegt zijn neus nog eens af en stopt zijn zakdoek terug in zijn pantserjas.
‘Wat is ze mooi’, fluistert hij vol ontzag met zijn diepe, zware stem.
Het stralende licht wordt steeds groter tot het de hele grot in het zwarte gat in het licht zet. Dan dimt het licht en wordt het elfje zichtbaar. Ze is betoverend mooi. Haar blauwe haren golven zoals de zee en ze draagt een jurk die op een waterlelie lijkt.
‘Dag lieve vrienden’, zegt ze met een zachte stem, ‘wat fijn om jullie hier aan te treffen.’
‘Wat fijn om weer een Elfje te ontmoeten’, zegt Oude Sam, ‘het is alweer even geleden dat ik met de boomelfjes op avontuur was.’
‘Ach ja’, verzucht het elfje, ‘wat een prachtig werk hebben jullie gedaan om de wereld haar bossen terug te geven. Ik hoor mijn boomzusters er nog vaak over praten.’
‘Boomzusters?, zegt Josefien op vragende toon.
‘Ja, boomzusters’, zegt het elfje, ‘ik ben namelijk een Waterelfje. Je kunt ons herkennen aan onze waterleliejurk. Net zoals je de boomelfjes herkent aan hun rok van bladeren.’
‘Oh’, zegt Oude Sam, ‘dat heb ik nooit geweten.’
‘Wij zorgen voor het water zoals onze boomzuster voor de bomen zorgen’, zegt het Waterelfje, ‘op die manier blijft onze wereld in balans.’
‘U doet belangrijk werk, mevrouw Waterelfje’, snuift Armando Armadillo terwijl hij zijn jasje nog eens recht trekt. Hij is zwaar onder de indruk van de prachtige verschijning.
‘Kom je ons helpen?’, vraagt Josefien.
‘Dat heb ik al gedaan’, zegt het Waterelfje, ‘ik heb de eieren met watervliegjes hier gebracht en aan Alberta Adelaar en Emilia Egel gevraagd om voor ze te zorgen. Er waren vreemde krachten aan het werk en de eieren moesten beschermd worden tot ze klaar zijn om uit te komen. Dan kunnen we de wereld haar water terug geven.’
‘Ik heb geen goed nieuws’, zegt Emilia Egel met terneergeslagen blik, ‘de eieren zijn verdwenen..’
‘Nee’, roept het Waterelfje uit, ‘wat verschrikkelijk. We moeten ze vinden, anders heeft deze hele wereld straks geen water meer. Weten jullie waar ze gebleven zijn?’
‘De eieren zijn door een zwarte bol waar een storm uit kwam meegenomen’, zegt Armando Armadillo, ‘een storm uit een andere wereld.’
De woorden van Armando Armadillo maken indruk op onze groep vrienden en roepen tegelijkertijd nog meer vragen op. Het mysterie wordt iedere keer weer groter.
‘Leg eens uit’, zegt Oude Sam.
‘Iemand heeft een poort tussen onze wereld en die van Almaos geopend’, zegt Armando Armadillo.
‘Almaos’, roept Madame Madeleine uit, ‘dat is een wereld in een andere dimensie waar ook een versie van mijn Kasteel van de Verloren Tijd staat.’
Dan grinnikt Madame Madeleine.
‘Nou ja, staat is het niet het juiste woord’, zegt ze dan, ‘zweeft is een beter woord. Mijn kasteel zweeft daar, de zwaartekracht trotserend, in een reusachtig nest op de hoogste top van de hoogste berg. Ze noemen dat gebied de Schreeuwende Barrière.’
‘Jeetje’, zegt Josefien, ‘dat is echt heel bijzonder. Waarom heet het daar de Schreeuwende Barrière?’
‘De bergen zijn er zo hoog’, zegt Madame Madeleine, ‘dat als de wind langs de toppen giert het net is alsof je het geluid van honderden, nee, wel duizenden zielen hoort gillen.’
‘Brrrr’, zegt Josefien, ‘dat klinkt helemaal niet aangenaam. In zo’n kasteel zou ik niet willen wonen.’
‘Dat valt wel mee’, zegt Madame Madeleine, ‘binnen in het kasteel hoor je niets van het gegil. De reis er naar toe is het ergst.’
‘Hoe kom je daar dan?’, vraagt Josefien.
‘Het beste reis je per luchtwalvis’, zegt Madame Madeleine, ‘maar dat is een zeldzaam dier op Almaos. Het schijnt dat één van de sjamanen, één van de tovenaars, een luchtwalvis heeft. Ik weet niet of er nog meer bestaan.’
Oude Sam kijkt Madame Madeleine peinzend aan.
‘Kun je van kasteel naar kasteel springen?’, vraagt Oude Sam, ‘zoals je ook kunt doen met mijn tweelingbomen? Dan zouden we kunnen kijken of we daar meer aanwijzingen kunnen vinden.’
‘Nee, dat gaat niet’, zegt Madame Madeleine, ‘maar ik weet wel dat men denkt dat er runenstenen in de kelders zijn verborgen waarmee je naar andere werelden kunt reizen. Mits je de juiste toverspreuken kent. Misschien staan die wel in de boeken die deze hond bewaakt. Misschien kan ik hem wel verleiden met een Madeleine koekje om ons die boeken te geven.’ Madame Madeleine steekt haar handen in haar schort.
‘O ja’, zegt ze, ‘dat was ik vergeten, alle koekjes zijn verdwenen. Wat nu..’
Daar staan onze vrienden dan. In een zwart gat waar net een Waterelfje is verschenen. Waar een stoute hond een stapel magische boeken bewaakt. Waar vuurvliegjes opeens verschijnen in de oven van Madame Madeleine en later weer verdwijnen door een mysterieuze deur. Waar bloesemblaadjes en Madeleine koekjes zomaar weg zijn. Waar de eieren van Alberta Adelaar in een flits verdwenen zijn. En waar de watervleermuizen en waterspuwers versteend in en op een berg zitten die lijkt op een zittende gedaante.
‘Inderdaad’, zegt Oude Sam, ‘wat nu?’
‘Niet zo bescheiden, Oude Sam’, zegt Emilia Egel, ‘jij weet altijd wel weer een oplossing te vinden.’
‘Ja, Oude Sam, dat weet jij zeker.’
Onze hele groep vrienden valt Emilia Egel bij. Oude Sam glundert. Dat streelt zijn ego toch wel een beetje, dat iedereen zoveel vertrouwen in hem heeft. Aan de andere kant maakt dat het ook wel weer extra spannend. Kan hij de wereld redden van het onheil dat hen te wachten staat? Daar heeft hij toch echt zijn vrienden bij nodig.
Hij draait zich om naar Armando Armadillo en het Waterelfje.
‘Vertel eens wat meer’, zegt Oude Sam tegen Armando Armadillo, ‘volgens mij weet jij meer van die andere wereld.’
‘Dat klopt’, zegt Armando Armadillo, ‘een tijdje geleden is er een rare opening ontstaan tussen Almaos en deze wereld. De vuurvliegjes, die in de oven van Madame Madeleine zaten, zijn door die opening naar binnen gekomen. Maar ik heb serieuze aanwijzingen dat ook de aanstichter van dit gebeuren hier is. Op Almaos wordt hij vermist. Daarom ben ik hier.’
‘Oh jee’, zegt Madame Madeleine, ‘ga me nu niet vertellen dat schepsels uit de wereld van Almaos naar hier zijn gekomen.’
Armando Armadillo kijkt Madame Madeleine aan en knikt.
‘U weet hoe kwalijk dat is, Madame’, zegt Armando Armadillo op een plechtige toon.
‘Dat weet ik inderdaad’, zegt Madame Madeleine, ‘dat is een hele kwalijke zaak. Nu snap ik ook al die gekke dingen die hier gebeuren.’
‘Hoe bedoelt u?’, piept Victoria Vleermuis vanaf de rug van Oude Sam, ‘gaat u me nu vertellen dat dit alles niet werk is van de boze tovenaar?’
‘Oh’, zegt Madame Madeleine, ‘ik denk dat de tovenaar zeker een rol in dit geheel heeft. Maar de vraag is of het ook echt een boze tovenaar is.’
Op het moment dat Madame Madeleine die woorden uitspreekt begint de hond te blaffen en heen en weer te springen. Het hele gezelschap schrikt zich een hoedje.
‘Wat is er met die hond aan de hand?, roept Josefien uit.
De hond draait zich naar haar om en komt op haar af..
De hele groep staat verstijfd van schrik. De stoute hond komt langzaam op Josefien af. Dat kan Oude Sam natuurlijk niet laten gebeuren. Hij springt voor Josefien en gromt en sist richting de hond. Die schrikt zich op zijn beurt weer een hoedje en begint te grommen. Zo staan de twee tegen over elkaar.
Het wordt Alberta Adelaar allemaal even teveel. Met een grote zucht ploft ze neer.
‘Oh, ik kan hier zo niet tegen’, fluistert ze tegen Emilia Egel, ‘ik vind het te spannend.’
‘Snap ik’, piept Emilia Egel, ‘wil je een koekje?’
‘Ja lekker’, fluistert Alberta Adelaar, ‘even een tussendoortje.’
Emilia Egel doet haar verpleegsterkoffertje open en haalt er een Madeleine koekje uit. Oude Sam ziet het vanuit zijn ooghoek gebeuren.
‘Wat heb je daar?’, sist Oude Sam, ‘zie ik dat nou goed dat je een Madeleine koekje hebt.’
‘Heb jij een Madeleine koekje’, roept Madame Madeleine uit, ‘geef eens gauw hier. Die moeten we aan die hond geven.’
Emilia Egel kijkt verbouwereerd om zich heen en geeft het koekje aan Madame Madeleine.
‘Nou zeg, ik wist niet dat mijn geheime voorraad zo populair was.’
‘Ik denk dat jouw geheime voorraad ons gaat helpen bij het oplossen van dit mysterie’, zegt Madame Madeleine en ze loopt met het koekje naar de hond toe.
De hond begint te grommen als hij Madame Madeleine ziet aankomen.
‘Ik denk dat jij het koekje moet geven, Oude Sam,’ zegt Josefien.
‘Dat denk ik ook,’ zegt Oude Sam en hij loopt naar Madame Madeleine toe om het koekje op te halen. Hij houdt het even tussen zijn twee poten en loopt vervolgens naar de hond toe. De hond blijft zitten en zijn staart kwispelt enthousiast heen en weer.
‘Hier, neem maar een hap’, zegt Oude Sam terwijl hij zijn poot uitsteekt om de hond het koekje voor te houden.
Heel voorzichtig neemt de hond een hap van het koekje. En nog één. Dan, met nog één hap is het koekje op. Gelukzalig kijkt hij voor zich uit. Dan begint de hond opeens te trillen en te groeien. Het lijkt wel alsof zijn huis een jas is die te klein is geworden. Alles staat strak gespannen om zijn lijf. Het Waterelfje neemt een duikvlucht en cirkelt om de hond heen. Ze strooit wat elvenstof over hem heen. Een oogverblindend licht omhult de hond en wordt steeds feller. Onze groep vrienden houdt de handen voor de ogen, zo fel is het licht. Langzaam dooft het licht. Oude Sam is de eerste die zijn ogen weer open doet.
De hond is verdwenen. In plaats daarvan staat een gedaante daar. Gehuld in een zwarte mantel met een blauwe sjaal met geel embleem. Op zijn hoofd een zwarte hoed met een blauwe streep en gele ster. Wie is dat nu weer..
‘O jee’, stamelt Emilia Egel, ‘alles goed met u, meneer?’
De gedaante kijkt op en slaakt een diepe zucht.
‘Dank jullie wel’, zegt hij, ‘blij dat jullie mij uit deze betovering hebben weten te halen.’
‘Wie ben jij?’, vraagt Josefien.
‘Mijn naam is Pallandor’, zegt de gedaante.
‘Aangenaam’, zegt Madame Madeleine, ‘volgens mij betekent jouw naam in een andere wereld ‘hij die van ver komt’. Wil je ons vertellen waar je vandaan komt?’
‘Ik kom van Almaos’, zegt Pallandor, ‘ik ben hier per ongeluk verzeild geraakt.’
Armando Armadillo schraapt zijn keel en kijkt Pallandor streng aan.
‘Dat soort dingen gebeuren niet per ongeluk’, zegt hij streng.
‘Jawel’, zegt Pallandor, ‘het was echt niet mijn bedoeling om in deze wereld verzeild te raken. Ik wilde alleen maar helpen.’
‘Helpen waarmee?’, vraagt Josefien.
‘Om een reislustige dame weer tot leven te brengen. Ze had per ongeluk een basilisk in de ogen gekeken en was versteend. De hele school was op zoek naar de juiste remedie.’
‘Wat voor school?’, piept Victoria Vleermuis vanaf de rug van Oude Sam.
‘Porkerquarter’, zegt Pallandor, ‘één van de beste scholen voor tovenaars in het rijk van Almaos.’
‘Naar welke remedie was jij op zoek?’, vraagt Josefien.
‘Ik had wat boeken gevonden in de bibliotheek over het terughalen van verloren tijd. Daar was ik mee aan het oefenen maar het lukte niet heel goed omdat iedereen zo druk was op Porkerquarter. Dus besloot ik om te gaan kamperen in de bossen aan de voet van de Schreeuwende Bergen.’
‘Vlakbij mijn tweelingkasteel van de Verloren Tijd’, zegt Madame Madeleine.
‘Ja’, zegt Pallandor, ‘ik hoopte dat ik in het kasteel kon komen via de runenstenen. De enige andere manier is via luchtwalvis maar die zijn heel zeldzaam op Almaos. Maar er ging iets mis tijdens het openen van de poort.’
‘Wat ging er mis?, vraagt Josefien.
‘Ik werd al een tijdje vergezeld door magische vuurvliegjes. Toen ik de poort opende en kwam er een hele vreemde kracht los. Er vormde zich een zwarte bol en met een huilend geluid schoot er een storm uit. De vuurvliegjes werden helemaal gek. De wind nam mij mee en ik verloor het bewustzijn en werd hier wakker, opgesloten in de gedaante van een hond..
‘Oh oh’, zegt Madame Madeleine, ‘ik denk dat ik weet wat er is gebeurd.’
‘Vertel’, zegt Josefien.
‘Ik vermoed dat het openen van de poort een kettingreactie heeft veroorzaakt.’
‘Een kettingreactie’, piept Victoria Vleernuis.
‘Ja’, zegt Madame Madeleine, ‘een kettingreactie. Ik vermoed dat Pallandor in de kelders van het tweelingkasteel van de Verloren Tijd op Almaos terecht kwam. En van daaruit in de kelders van mijn Kasteel van de Verloren Tijd. Samen met die zwarte bol. Ik denk dat een boze kracht deze situatie heeft misbruikt om chaos en wanhoop te verspreiden over onze beide werelden.’
‘Is dat de reden dat mijn volk nu versteend is?’, vraagt Victoria Vleermuis.
‘Ja’, zegt Madame Madeleine, ‘ik vraag me af waar Almaos mee te maken heeft gekregen.’
‘Ik vraag me af wie de eieren van Alberta Adelaar heeft gestolen en waar ze nu zijn’, zegt Oude Sam, ‘ik denk namelijk dat de watervliegjes nodig zijn om deze wereld te redden.’
Het Waterelfje komt aanvliegen en danst voor onze groep vrienden op ooghoogte heen en weer.
‘Oude Sam, jij hebt de gave om te kunnen kijken daar waar anderen niet kunnen zien’, zegt het Waterelfje.
‘Dat klopt’, zegt Oude Sam, ‘maar daar heb ik wel altijd hulp bij nodig van iets met magische krachten. En die zijn we dit avontuur nog niet tegen gekomen.’
‘Jawel hoor’, zegt het Waterelfje en ze draait zich om naar Pallandor de Tovenaar, ‘ik denk dat jij Oude Sam kunt helpen om te zien.’
‘Ik zou niet weten hoe’, zegt Pallandor.
‘Natuurlijk wel’, zegt Madame Madeleine en ze zwaait met haar pollepel in de richting van de stapel met toverboeken.
‘Dat is de vorige keer ook heel erg mis gegaan’, zegt Pallandor, ‘ik durf niet meer.’
Josefien loopt naar Pallandor toe.
‘Ik heb vertrouwen in je’, zegt ze, ‘we kunnen het beter wel geprobeerd hebben dan niet. Opgeven is geen optie.’
Pallandor kijkt Josefien aan. Met een brok in zijn keel zegt hij: ‘Oké, ik zal het proberen.’
Hij loopt naar de stapel met boeken toe en begint te rommelen.
‘Ik hoop wel dat het goede boek is meegekomen..’
Onze groep vrienden kijkt gespannen toe. Ook zij hopen dat het goede toverboek er tussen zit.
‘Oh kijk’, zegt Pallandor, ‘gevonden!’
Hij pakt een in rood leer gebonden boek uit de stapel. Prachtige gouden letters versieren de kaft. Hij slaat het open en bladert net zo lang door tot hij de juiste pagina heeft gevonden.
‘Even kijken of ik de juiste uitrusting nog bij me heb’, zegt Pallandor.
Hij rommelt in de zakken van zijn mantel tot hij zijn toverstaf heeft gevonden. Hiermee tekent hij een hexagram in het zand van de grot. Hij gebaart dat Oude Sam met nog steeds Victoria Vleermuis op zijn rug in het midden moet gaan zitten en de rest van onze vrienden in een cirkel daar om heen. Pallandor zwaait met zijn toverstaf in het rond terwijl hij een toverspreuk uitspreekt.
Het weinige licht in de grot flikkert. Een bol van wit licht met rode glitters komt van de toverstaf af en omhult Oude Sam en Victoria Vleermuis. Oude Sam verstijft. Zijn ogen staren nietsziend in de verte. Iedereen houdt de adem in.
‘Kijk verder dan de tijd, Oude Sam,’ zegt Pallandor, ‘en als je klaar bent met zien, kom dan langzaam terug naar hier..’
Het lijkt alsof iedere seconde er even drie keer zo lang over doet alvorens te verstrijken. Dan trekt de bol van licht zich terug, wordt steeds kleiner en kleiner, net zolang tot er nog één lichtpuntje over is. Deze danst voor de ogen van onze vrienden heen en weer. Het lijkt bijna wel een vuurvliegje. Dan, zomaar opeens, is ook dat licht verdwenen.
‘Kijk nou,’ roept Josefien, ‘Oude Sam en Victoria Vleermuis zijn niet langer één’.
Iedereen kijkt naar het midden. Daar zit Victoria Vleermuis, nog een beetje beduusd, op de grond.
‘Wat fijn om je zo te zien, lieve Victoria’, zegt Oude Sam, ‘maar ik vond het minder leuk om een ander van jouw soort te zien in mijn visioen.’
‘Wat zag je dan?’, vraagt Josefien.
‘Ik zag een hele grote enge vleermuis’, zegt Oude Sam, ‘die gillend van de lach de eieren met de watervliegjes door zo’n stormbol mee liet nemen. Zodra hij ze binnen handbereik had, heeft hij ze verslonden’.
‘Oh nee’, roept Alberta Adelaar wanhopig uit, ‘zijn beide werelden nu verdoemd?’
‘Ik ben bang van wel’, zegt het Waterelfje, ‘ik denk dat de demon Almaos wil laten verdrinken en deze wereld wil laten verstenen.’
‘Dat mag niet gebeuren’, roept Victoria Vleermuis.
Oude Sam springt op en loopt naar haar toe.
‘Ik denk dat er nog wel hoop is’, zegt hij, ‘ik heb namelijk ook gezien dat goede krachten aan het werk zijn in die andere wereld. Weten jullie nog dat ik een vrouw zag staan in de deuropening? Ik heb haar weer gezien. Samen met een draak die het water bewaakt op Almaos. Zij hebben volgens mij iets gedaan dat onze wereld kan redden..
Iedereen springt opgetogen heen en weer.
‘Vertel, vertel’, roept iedereen door elkaar heen.
‘In mijn visioen zag ik een boerderij’, zegt Oude Sam, ‘daar moeten we heen’.
‘Dat is niet ver van hier’, roept Victoria Vleermuis.
‘Snel’, zegt Oude Sam, ‘laten we gaan, ik hoop dat we op tijd zijn.’
Onze vrienden haasten zich naar de uitgang van de grot. Gelukkig is het nog een beetje donker zodat Victoria Vleermuis de weg kan wijzen. Via een slingerpaadje in het bos komen ze uit op een open plek. Groen gras glinstert in het maanlicht. Het grasveld is bezaaid met slapende madeliefjes. Aan de overkant van de open plek staat een boerderij. Met een schuur en een waterput.
‘Oh gelukkig’, zegt Oude Sam, ‘dat klopt nog steeds met mijn visioen. We moeten naar de waterput. Als mijn visioen klopt, dan vinden we iets heel belangrijks in de emmer.’
Ze steken het grasveld over. Het is een bonte stoet. Oude Sam en Josefien te voet aan kop. Daarachter Madame Madeleine, Emilia Egel, Armando Armadillo en Pandalor de Tovenaar. Alberta Adelaar, het Waterelfje en Victoria Vleermuis vliegen met ze mee. Bij de waterput aangekomen springt Oude Sam op de rand en tuurt naar beneden.
‘Ook hier geen water meer’, zegt hij, ‘maar wel een emmer. Kom, help me om de emmer naar boven te halen.’
Alberta Adelaar kan niet wachten om haar eieren weer te zien. Ze pakt het touw in haar bek en trekt het al vliegend omhoog. Ratelend komt de emmer naar boven.
‘Ohhhhhh’, roept Josefien die inmiddels ook op de rand van de waterput is gesprongen, ‘ik zie ze.’
‘Wat zie je?’, zegt Emilia Egel en ze steekt haar paraplu op om ook een kijkje te gaan nemen.
‘Ik zie de eieren’, zegt Josefien, ‘ze zijn terug. Hoe kan dat?’
‘Wat heb je gezien in je visioen, Oude Sam?’, vraagt Madame Madeleine.
‘Ik zag de vrouw met de paardenstaart praten met een Waterbewaker genaamd Panlor. Haar naam blijkt Sally te zijn. Via de poorten zijn de Madeleine koekjes en de bloesembladeren om thee van te maken in haar wereld belandt en zij heeft die met zijn hulp gebruikt om de verloren tijd terug te brengen. Op de een of andere manier is het haar ook gelukt om de eieren met watervliegjes terug brengen naar onze wereld en ze te verstoppen in deze waterput.’
‘Wauw’, zegt Josefien, ‘wat een verhaal weer. Heb je ook gezien wat we met de eieren moeten doen.’
‘Ja’, zegt Oude Sam, ‘we moeten de eieren omringen met al onze liefde en plechtig beloven dat we er alles aan zullen doen om goed voor onze wereld te zorgen. Pas dan kunnen de eieren uitkomen en de watervliegjes hun werk doen en de balans herstellen.’
Oude Sam gebaart dat Josefien zijn poot moet vastpakken. Met zijn andere poot gebaart hij Victoria Vleermuis.
‘Kom’, zegt hij, ‘laten we een kring vormen.’
De rest van onze bijzondere groep vrienden pakt elkaars hand, poot of vleugel ook vast. Samen vormen ze een kring om de eieren en laten ze met al hun gevoel heel veel liefde los. Een prachtige gloed omhult onze vrienden en de eieren. Langzaam ontstaat er een scheur in één van de eieren. En dan nog één. Net zolang tot alle eieren vol met scheuren zitten. Een prachtig licht probeert zijn weg naar buiten te vinden tot de eieren barsten. Ontelbaar veel watervliegjes stromen naar buiten. Het Waterelfje maakt zich los uit de groep.
‘Kom’, zegt ze tegen de watervliegjes, ‘laten we het water terugbrengen naar deze wereld.’
Met het Waterelfje voorop beginnen de watervliegjes aan hun tocht. Over het grasveld naar de zittende berg die zomaar opeens in een prachtig meer veranderd. Met in het midden van het meer een klein eiland met de vleermuizenboom waarin de watervleermuizen langzaam wakker worden en opgewonden beginnen te kwetteren. De boom is zo groot en zit zo vol met bladeren dat hij ze beschermt tegen het licht. Op de rotsblokken de waterspuwers die zich uitrekken en zich meteen van hun taak wijden om de wereld van water te voorzien.
De badkuip met de versteende kippen komt ook weer langzaam tot leven.
‘Whieoeoeo’, roepen ze in koor, ‘wat een trip was dit’.
Al lallend en kakelend varen ze rondjes om het eiland heen.
De watervliegjes en het Waterelfje gaan verder met hun tocht om de wereld weer van water te voorzien. Ze worden uitgezwaaid door iedereen. Victoria Vleermuis vliegt ondertussen zielsgelukkig rond. Haar volk is weer tot leven gewekt. Dan ziet ze iets aan de rand van het meer, daar waar het Oerbos begint.
‘Oh kijk’, roept ze, ‘ik zie de oven en kast van Madame Madeleine.’
‘Ah tres bon’, roept Madame Madeleine, ‘dan is het nu tijd voor feest! Maar wat ligt er bovenop mijn kast?’
Het blijkt de stapel met toverboeken te zijn.
‘Die neem ik wel mee terug naar mijn Kasteel van de Verloren Tijd’, zegt ze, ‘dan komen ze vast wel weer een keer in mijn tweelingkasteel op Almaos terecht.’
‘Schiet op’, roept Alberta Adelaar, ‘Emilia Egel en ik willen de grootste berg Madeleine koekjes opeten die er maar gemaakt kan worden.’
In koor roept iedereen heel hard ‘Jaaaaaa’ en samen gaan ze aan de slag en maken een feestmaal klaar.
Ze zingen en ze dansen en ze eten tot iedereen moe en voldaan is en gaat slapen. Oude Sam en Josefien klimmen nog even in de top van één van de bomen in het Oerbos en genieten van het uitzicht op de mooie wereld in het maanlicht.
Josefien zucht tevreden en vlijt zich tegen Oude Sam aan.
‘Het was een mooi avontuur’, zegt ze.
Oude Sam zucht eens diep en zegt: ‘Dat was het.’
Dan wuift hij met zijn poot en nodigt de InK, de schrijfster van dit verhaal om bij haar twee katten te komen zitten.
‘Wil jij ook weten of de lezers van dit avontuur willen dat we afsluiten met ‘Tot volgend jaar’ of met ‘Het is mooi geweest’, vraagt hij aan InK.
InK knikt ja en samen kijken ze jullie, de lezer aan en zeggen in koor: ‘We horen het graag!’
Tot volgend jaar?
Met liefs van Ink
Nawoord
Wat een bijzonder schrijfavontuur was het 2022 avontuur van Oude Sam. De woordenlijst van Inktober bracht het verhaal langs de vreemdste wendingen en de samenwerking met Alex Maassen bracht nieuwe uitdagingen om het verhaal ‘rond’ te krijgen. Ik hoop dat jullie met veel plezier hebben mogen meelezen en luisteren. Tijd voor een kleine terugblik.
Ik was al bezig met schrijven toen Alex op 8 september contact met mij zocht en vroeg hoe ik tegen een samenwerking aankeek. Ik vond het meteen een leuk idee. Wij hebben elkaar tijdens Inktober 2020 ‘ontmoet’ en zijn sinds die tijd al fan van elkaar. We spraken over mijn karakters die in zijn wereld konden opduiken en vice versa maar al gauw nam de dynamiek van de creativiteit het over.
Zijn vuurvliegjes doken tijdens het schrijven opeens op in mijn verhaal en van daaruit ontwikkelde het zich verder zonder dat ons publiek wist waar wij mee bezig waren.
Een kleine schets van mijn berg op dag 1 werd de eerste tekening van Alex in week 37.. mijn ‘berg’ gezien door de ogen van zijn hoofdrolspeler Sally, hoe leuk is dat.
Ook leuk was dat er opeens iemand was die al wist wat er ging gebeuren voordat mijn lezers dat wisten. Leuk en ook raar na al die jaren elke nieuwe aflevering en tekening pas bekend te maken op de dag zelf. Het bracht een bijzondere dynamiek met zich mee en veel creativiteit. Heerlijk.
Voor mij was het een uitdaging om de elementen uit het verhaal van Alex in te weven in mijn verhaal. Voor Alex was het een uitdaging om zijn wekelijkse verhaal af te stemmen op de snelheid van mijn dagelijkse verhaal. Wat we allebei wel bewezen hebben tijdens dit avontuur is dat beperkingen creativiteit stimuleren.
Ook zo leuk was het om op mijn dag 19 en Alex zijn week 41 tekening door een deur een blik te werpen op Sally en haar wereld terwijl zij dat op die van mij en mijn hoofdrolspelers deed. We deelden heel wat tekeningen vooraf om beide tekeningen zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. Zo werd het een heel leuk creatief kijkje.
Ook zo leuk was dag 25 vs week 40 waarin het Kasteel van de Verloren Tijd van Madame Madeleine een hoofdrol speelde.
Pandalor, mijn tovenaar die op dag 29 mijn tekening was had het schooluniform aan van Porkerquarter. Dat was de tekening uit week 14 van Alex.
De Madeleine koekjes (dag 6) en theebladeren van bloesem (dag 4) speelden dit jaar ook een grote rol. Ze verdwenen uit mijn wereld op mysterieuze wijze en doken in week 38 zomaar opeens in de wereld van Sally op.
Ik kon ook een leuk linkje maken met Sally die in week 27 versteend was terug gevonden. Zij was naar Porkerquarter vervoerd waar iedereen bezig was om te kijken hoe ze haar weer tot leven konden brengen. Zo kon mijn tovenaar tijdens het oefenen de gebeurtenissen in gang zetten die ervoor zorgden dat hij in mijn wereld terecht kwam. De vuurvliegjes speelden daarbij ook een rol. Mijn vuurvliegjes in week 5 komen terug in de tekeningen van week 36, 37 en 41 van Alex.
Aan alle avonturen komt ook weer een einde. Zo ook dit avontuur dat de titel ‘Oude Sam en De Versteende Waterwezens’ krijgt. Mijn verhaal eindigde met een groot feestmaal bij de boerderij waar de watervliegjes werden terug gevonden. Het verhaal van Sally en Alex eindigde met een blik op Oude Sam en zijn vrienden voordat de opening tussen onze twee werelden weer gesloten werd. Bedankt dat jullie met ons op reis wilden dit jaar. Fijn dat je er bij was!
Met liefs van InK.